Vgl. HR 12 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD6993, waarin een bank zich na vergoeding aan een gedupeerde cliënt voegde als benadeelde partij en door het hof ontvankelijk werd geacht. De Hoge Raad oordeelt dat het hof door de verdachte te veroordelen tot betaling aan de bank van een deel van de door deze ingestelde vordering tot schadevergoeding klaarblijkelijk heeft geoordeeld dat het medeplegen van opzetheling en het in de bewezenverklaring bedoelde misdrijf in zodanig nauw verband tot elkaar staan dat de bank door die opzetheling rechtstreeks schade heeft geleden, welk oordeel niet blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting.Vgl. ook HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:2577. De verdachte is veroordeeld voor onder meer medeplegen van oplichting van (rekeninghouders van) een bank. De Hoge Raad doet het middel, dat onder meer klaagt over ’s hofs oordeel dat sprake is van rechtstreeks schade, af met art. 81 RO. Zie de conclusie van mijn ambtgenoot Knigge onder 5.4 en 5.8. waarin hij schrijft dat de tot het bewijs gebezigde aanvullende aangifte inhoudt dat ING haar klanten schadeloos heeft gesteld.
HR, 16-06-2015, nr. 13/03697
ECLI:NL:HR:2015:1658
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
16-06-2015
- Zaaknummer
13/03697
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:1658, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 16‑06‑2015; (Artikel 81 RO-zaken)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:699, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:699, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 14‑04‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:1658, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 16‑06‑2015
Inhoudsindicatie
HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
16 juni 2016
Strafkamer
nr. S 13/03697
ABO/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 19 juli 2013, nummer 24/001215-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is vastgesteld op 19 mei 2015 en gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren N. Jörg en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 juni 2015.
Mr. Jörg is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
Conclusie 14‑04‑2015
Inhoudsindicatie
HR: art. 81.1 RO.
Nr. 13/03697 Zitting: 14 april 2015 | Mr. Aben Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, heeft bij arrest van 19 juli 2013 het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 9 juni 2011 waarbij de verdachte ter zake van het meermalen plegen van “oplichting” en “poging tot oplichting” is veroordeeld, bevestigd, met verbetering van de gronden van de strafbaarheid. Het hof heeft het vonnis ten aanzien van de opgelegde straf, de motivering daarvan en de beslissing op de vordering van de benadeelde partijen vernietigd en in zoverre opnieuw recht gedaan. Het hof heeft de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van tien maanden opgelegd met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft het hof de vorderingen van de benadeelde partijen (gedeeltelijk) toegewezen, een en ander zoals vermeld in het bestreden arrest.
2. Namens de verdachte heeft mr. B. Roodveldt, advocaat te Alkmaar, beroep in cassatie ingesteld en heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het eerste middel klaagt over het oordeel van het hof dat de benadeelde partijen SNS Bank en ING Bank ontvankelijk zijn in hun vordering dan wel dat hun vorderingen (gedeeltelijk) kunnen worden toegewezen. Het middel klaagt blijkens de toelichting in het bijzonder over ’s hofs oordeel dat er sprake is van ‘rechtstreeks schade’. Volgens de steller van het middel is er geen sprake van dergelijke schade nu deze schade in eerste instantie is geleden door de getroffen rekeninghouders, welke rekeninghouders vervolgens door de SNS Bank respectievelijk de ING Bank schadeloos zijn gesteld.
4. Het hof heeft door het vonnis van de rechtbank te bevestigen, de verdachte onder meer veroordeeld voor het – kort gezegd – door het aannemen van een valse naam en hoedanigheid de ING Bank en de SNS Bank bewegen tot afgifte van geld afkomstig van (bank)rekeningen van derden. De betreffende voegingsformulieren houden in dat de ING Bank en de SNS Bank deze derden, hun klanten dus, schadeloos hebben gesteld. Gelet daarop heeft het hof kunnen oordelen dat de ING Bank en de SNS Bank als gevolg van de door verdachte gepleegde oplichting, rechtstreeks schade hebben geleden.1.
5. Het middel faalt.
6. Het tweede middel klaagt over ’s hofs oordeel dat het aan de benadeelde partij SNS Bank toegewezen bedrag moet worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van ontstaan van de schade.
7. Het bestreden arrest houdt met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij SNS bank het volgende in:
“Vordering van de benadeelde partij SNS Bank
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 75.375,52. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 38.000,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1c bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van ontstaan van de schade tot de dag van algehele voldoening. Dat er een cessieakte in het dossier zit, maakt dat - anders dan de raadsman heeft bepleit – niet anders.
Voor het overige is onvoldoende gebleken dat de gestelde schade door het bewezenverklaarde handelen van verdachte is veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom voor het overige in haar vordering niet worden ontvangen.
Het hof ziet geen aanleiding om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.”
8. Het middel klaagt allereerst dat het hof ten onrechte dan wel onbegrijpelijk gemotiveerd heeft beslist dat het aan de SNS Bank toegewezen bedrag aan schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente, nu blijkens het voegingsformulier niet uitdrukkelijk is verzocht ook de rente te vergoeden.
9. Bij de stukken van het geding bevindt zich een “Voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces” ten behoeve van de benadeelde partij SNS Bank. Aan dit voegingsformulier is een tweetal brieven van twee voegingsadviseurs van Slachtofferhulp Nederland gehecht, inhoudende, voor zover hier van belang: “Bijzonderheden/toelichting: - Verzoeke de vordering te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade.” Uit het zich eveneens bij de stukken bevindende wensenformulier van de benadeelde partij SNS Bank gericht aan het ressortsparket Leeuwarden d.d. 5 november 2012 blijkt dat zij in hoger beroep haar oorspronkelijke vordering wenst te handhaven.
10. Gelet op de inhoud van voormelde stukken heeft het hof kunnen bepalen dat de aan verzoeker opgelegde betalingsverplichting vermeerderd wordt met de wettelijke rente. Anders dan waar de steller van het middel vanuit lijkt te gaan, maakt de begeleidende brief van Slachtofferhulp Nederland doordat deze aan het voegingsformulier is gehecht mijns inziens deel uit van de vordering van de benadeelde partij en hoeft de benadeelde partij daarom niet in het voegingsformulier zelf ook nog eens uitdrukkelijk te verzoeken om de wettelijke rente te vergoeden. Daaraan doet niet af dat in de brief, anders dan bijvoorbeeld in een zogenaamd ‘schadeonderbouwingsformulier’ van Slachtoffer Nederland, niet expliciet door de benadeelde wordt verzocht het gevorderde schadebedrag te vermeerderen met de wettelijke rente.2.
11. Voorts klaagt het middel dat niet begrijpelijk is waarom het hof de verdachte gehouden acht de wettelijke rente te vergoeden vanaf 11 augustus 2009, te weten de pleegdatum van het bewezenverklaarde feit, aangezien de schade zoals de benadeelde partij stelt die te hebben geleden ten gevolge van het bewezenverklaarde blijkens de aan het voegingsformulier gehechte akte van cessie door de SNS Bank pas zou worden overgemaakt aan de rekeninghouder ([betrokkene]) binnen 14 dagen nadat de door [betrokkene] ondertekende akte door de SNS Bank zou zijn ontvangen, hetgeen blijkens een daarop geplaatst stempel 28 augustus 2009 lijkt te zijn geweest.
12. Ik zie niet in waarom de omstandigheid dat het geleden schadebedrag door de SNS Bank “pas” op 28 augustus 2009 werd overgemaakt naar de benadeelde rekeninghouder [betrokkene] van belang is voor de vraag vanaf welke datum de wettelijke rente vergoed moet worden. Hoe dan ook heeft de SNS Bank of de rekeninghouder immers reeds vanaf de pleegdatum van het bewezenverklaarde feit, 11 augustus 2009, schade geleden waaronder derhalve het mislopen van wettelijke rente. Hoe en wanneer de SNS Bank en de gedupeerde rekeninghouder die schade onderling verrekent is voor die vaststelling derhalve niet relevant. Dat het hof de verdachte gehouden acht de wettelijke rente te vergoeden vanaf 11 augustus 2009 is dan ook niet onbegrijpelijk.
13. Het middel faalt.
14. Het eerste middel kan worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering.
15. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van het bestreden arrest aanleiding behoort te geven.
16. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 14‑04‑2015
Vgl. de volgende arresten waarin het ging om de vraag of de wettelijke rente vergoed moest worden en waarin schadeonderbouwingsformulieren van Slachtoffer Nederland aan de vorderingen van de benadeelde partijen waren aangehecht: HR 23 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:424 (De Hoge Raad deed het middel met gebruikmaking van art. 81 RO af), HR 20 april 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL4038 en HR 7 oktober 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD6354, NJ 2008/541.