Bestuurdersaansprakelijkheid uit onrechtmatige daad
Einde inhoudsopgave
Bestuurdersaansprakelijkheid uit onrechtmatige daad (R&P nr. InsR11) 2019/5.6.4.1:5.6.4.1 Algemeen
Bestuurdersaansprakelijkheid uit onrechtmatige daad (R&P nr. InsR11) 2019/5.6.4.1
5.6.4.1 Algemeen
Documentgegevens:
mr. A. Karapetian, datum 01-01-2019
- Datum
01-01-2019
- Auteur
mr. A. Karapetian
- JCDI
JCDI:ADS349777:1
- Vakgebied(en)
Insolventierecht / Faillissement
Materieel strafrecht / Algemeen
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Hoewel de Engelse rechter reeds in de 18e eeuw aannam dat degene die zuivere vermogensschade lijdt als gevolg van ‘deceit’ door een ander schadevergoeding kan vorderen, stond hij van oudsher terughoudend tegenover de vergoeding van zuivere vermogensschade bij onzorgvuldig handelen. Letselschade die werd veroorzaakt als gevolg van mededelingen die op onzorgvuldige wijze werden geuit, kwam sinds het einde van de negentiende eeuw wel voor vergoeding in aanmerking in de common law.1 Dit gold, als gezegd, niet voor zuivere vermogensschade. De zorgvuldigheidsnorm die in Donoghue v Stevenson werd aangenomen en met zoveel woorden bepaalt dat degene die voorzienbare schade toebrengt aan een ander deze dient te vergoeden, ziet op schade aan een persoon of een zaak.2 In een baanbrekende uitspraak uit 1964 maakte het House of Lords evenwel een uitzondering voor de situatie waarin iemand (zuivere) vermogensschade lijdt doordat hij afgaat op uitlatingen van een ander bij het doen waarvan deze niet de nodige zorgvuldigheid heeft betracht. Het gaat om de uitspraak Hedley Byrne v Heller.3