Einde inhoudsopgave
De faillissementspauliana (O&R nr. 75) 2012/6.4.3.3
6.4.3.3 Art. 51 lid 3 Fw is niet van toepassing bij de vernietiging van een betaling
mr. R.J. van der Weijden, datum 26-10-2012
- Datum
26-10-2012
- Auteur
mr. R.J. van der Weijden
- JCDI
JCDI:ADS374704:1
- Vakgebied(en)
Insolventierecht / Faillissement
Voetnoten
Voetnoten
Dit geldt ook voor derden die tot inning van de desbetreffende vordering bevoegd zijn, zoals een openbaar pandhouder of een lasthebber. Ook zij kunnen zich jegens de curator op de rechtsgevolgen van de vernietiging beroepen.
Zie ook Faber 2005, nr. 329.
Hoewel de betaling van een vordering waarvoor een zekerheidsrecht is verstrekt in de regel niet tot benadeling van schuldeisers zal leiden — en een succesvol beroep op de faillissementspauliana zich dus niet vaak zal voordoen — is dit niet onmogelijk. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan de situatie dat het bezwaarde goed onvoldoende verhaal zou hebben geboden voor (het betaalde gedeelte van) de vordering. Dit geval kan overigens ook via de objectief relatieve werking van de vernietiging worden opgelost. De betaling wordt dan slechts vernietigd, voor zover het bezwaarde goed voor de vordering geen verhaal zou hebben geboden.
Wordt met de faillissementspauliana een betaling vernietigd, dan 'herleeft' de betaalde vordering. Art. 51 lid 3 Fw is op deze vordering niet van toepassing. Dit artikellid ziet slechts op restitutie van hetgeen de wederpartij op grond van een vernietigde overeenkomst heeft gepresteerd. Vernietiging van een betaling heeft daarentegen tot gevolg dat de schuldeiser zijn oorspronkelijke vordering ter verificatie kan indienen.1 De vordering is door de terugwerkende kracht van de vernietiging achteraf bezien niet tenietgegaan. De aan de vordering verbonden voorrang blijft dus in stand.2 Vloeit de voorrang voort uit een door de schuldenaar gevestigd zekerheidsrecht, dan levert de subjectief relatieve werking van de vernietiging geen problemen op.3 In de verhouding tussen de curator en de desbetreffende schuldeiser bestaat de vordering nog steeds, waardoor hetzelfde geldt voor het aan de vordering verbonden zekerheidsrecht. Betreft het daarentegen een door een derde gevestigd zekerheidsrecht, dan levert de subjectief relatieve werking van de vernietiging mogelijk wel problemen op. Hetzelfde geldt wanneer een derde persoonlijke zekerheid heeft gesteld. Kan de desbetreffende schuldeiser zich in die gevallen jegens de derde op de rechtsgevolgen van de vernietiging beroepen? Bij een strikte toepassing van de subjectief relatieve werking van de vernietiging zou deze vraag ontkennend moeten worden beantwoord. De rechtsgevolgen van de vernietiging kunnen dan slechts door of jegens de curator worden ingeroepen. Toch zou deze vraag onder omstandigheden bevestigend moeten worden beantwoord. Het gaat mijns inziens te ver om de schuldeiser jegens wie de betaling is vernietigd steeds in een slechtere positie te brengen dan die waarin hij zou hebben verkeerd als de betaling nooit zou hebben plaatsgevonden, wanneer dit niet noodzakelijk is om het door de schuldeisers geleden nadeel op te heffen.
Een andere vraag die verband houdt met de subjectief relatieve werking van de vernietiging is of de vordering van de schuldeiser door de vernietiging van de betaling ook herleeft in zijn verhouding tot de schuldenaar. Alleen als deze vraag bevestigend wordt beantwoord kan de schuldeiser zijn schuldenaar na het eindigen van het faillissement tot betaling aanspreken, of zich nog tijdens het faillissement op goederen verhalen die niet in de faillissementsboedel vallen. Ook hier geldt dat strikte toepassing van de subjectief relatieve werking van de vernietiging zou meebrengen dat de vraag ontkennend moet worden beantwoord. In de verhouding tussen de schuldenaar en degene met of jegens wie hij handelde blijft de vernietigde rechtshandeling immers geldig. Het gevolg hiervan zou echter zijn dat de schuldenaar zonder (per saldo) enige prestatie te hebben verricht van zijn verplichting jegens de schuldeiser is bevrijd. Een dergelijke uitkomst staat haaks op de gedachte dat de schuldenaar zelf niet mag profiteren van een beroep op de faillissementspauliana. Ook hier zou derhalve ruimte moeten zijn voor een uitzondering op de hoofdregel.