NJ 1956/3
Bewustheid van het ongeval bij de bestuurder tijdens of zeer kort na het ongeval. Onzuivere vrijspraak.
HR 17-05-1955, ECLI:NL:HR:1955:179, m.nt. Prof. Mr. B.V.A. Röling
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
17 mei 1955
- Magistraten
Mrs. Fick, Feber, van Berckel, Westerouen van Meeteren [Rapp.], Haga
- Zaaknummer
[17051955/NJ_1956-3]
- Conclusie
Jhr. Mr. Dr. Van Asch van Wijck
- Noot
Prof. Mr. B.V.A. Röling
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS167330:1
- Vakgebied(en)
Archief (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1955:179, Uitspraak, Hoge Raad, 17‑05‑1955
- Wetingang
Essentie
Bewustheid van het ongeval bij de bestuurder tijdens of zeer kort na het ongeval. Onzuivere vrijspraak.
Samenvatting
Art. 30 W.V.W. is in dien zin te verstaan, dat, wil strafbare overtreding van het in den aanhef en onder a gestelde verbod plaats vinden, de doorrijdende of wegrijdende bestuurder zich in meerdere of mindere mate er van bewust moet zijn geweest, dat een ongeval is ontstaan als in het voorschrift bedoeld, met een of meer van de daarin onder a aangeduide gevolgen. Deze opvatting vindt steun in de geschiedenis der totstandkoming van art. 24 voormalige Motor- en Rijwielwet, gelijk dat luidde ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.