RvdW 2012/1044
Huurovereenkomst betreffende woonruimte; ontbinding huurovereenkomst; art. 7:201 lid 1 BW; opeisbaarheid huurbetalingsverplichting; bewijslast.
HR 10-08-2012, ECLI:NL:HR:2012:BW5357
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
10 augustus 2012
- Magistraten
Mrs. J.B. Fleers, J.C. van Oven, C.A. Streefkerk, W.D.H. Asser, A.H.T. Heisterkamp
- Zaaknummer
11/01121
- Conclusie
A-G mr. J.L.R.A. Huydecoper
- LJN
BW5357
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Burgerlijk procesrecht / Bewijs
Huurrecht / Algemeen
Burgerlijk procesrecht / Eerste aanleg
Huurrecht / Huur van woonruimte
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
- Brondocumenten
ECLI:NL:PHR:2012:BW5357, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑08‑2012
ECLI:NL:HR:2012:BW5357, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 10‑08‑2012
Beroepschrift, Hoge Raad, 14‑12‑2010
- Wetingang
art. 7:201 BW; Rv art. 150
Essentie
Huurovereenkomst betreffende woonruimte; ontbinding huurovereenkomst; art. 7:201 lid 1 BW; opeisbaarheid huurbetalingsverplichting; bewijslast.
Art. 7:201 lid 1 BW brengt mee dat de in de huurovereenkomst bepaalde tegenprestatie van de huurder is verschuldigd vanaf het moment waarop de verhuurder het gehuurde aan de huurder in gebruik heeft verstrekt, tenzij partijen anders zijn overeengekomen of uit de overeenkomst van partijen anders voortvloeit. Die tegenprestatie wordt opeisbaar wanneer de verhuurder de zaak in gebruik heeft verstrekt. Op de huurders rust de bewijslast ter zake van hun verweer dat met de verhuurder was overeengekomen dat zij de huurtermijnen niet eerder zijn verschuldigd ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.