Einde inhoudsopgave
Verdrag inzake het wegverkeer
Artikel 18 Kruisingen en de verplichting voorrang te verlenen
Geldend
Geldend vanaf 03-09-1993
- Bronpublicatie:
03-03-1992, Trb. 1997, 25 (uitgifte: 01-01-1997, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
03-09-1993
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
03-03-1992, Trb. 1997, 25 (uitgifte: 01-01-1997, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Bijzondere onderwerpen
Verkeersrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Elke bestuurder die een kruising nadert dient zoveel extra voorzichtigheid in acht te nemen als de situatie ter plaatse vereist. Bestuurders van voertuigen dienen met name niet harder te rijden dan met een snelheid die het hun mogelijk maakt te stoppen, ten einde voertuigen die voorrang hebben te laten passeren.
2.
Elke bestuurder die van een pad of een niet-verharde weg een weg oprijdt die geen pad of niet-verharde weg is, dient voorrang te verlenen aan de voertuigen op die weg. Voor de toepassing van dit artikel kunnen de termen ‘pad’ en ‘onverharde weg’ in de nationale wetgeving worden omschreven.
3.
Elke bestuurder die van een aan een weg gelegen perceel de weg oprijdt dient voorrang te verlenen aan de voertuigen die op die weg rijden.
4.
Onder voorbehoud van de bepalingen van het zevende lid van dit artikel:
- (a)
dient de bestuurder van een voertuig, in Staten waar het verkeer rechts houdt, bij andere kruisingen dan die bedoeld in het tweede lid van dit artikel en in artikel 25, tweede en vierde lid, van dit Verdrag, voorrang te verlenen aan van rechts komende voertuigen;
- (b)
zijn de Verdragsluitende Partijen of onderdelen daarvan in wier gebieden het verkeer links houdt, vrij de voorrang bij kruisingen naar eigen goedvinden te regelen.
5.
Zelfs wanneer verkeerslichten de bestuurder toestaan zulks te doen, mag hij zich toch niet op een kruising begeven wanneer de verkeersdichtheid zodanig is dat hij waarschijnlijk zou worden genoodzaakt op de kruising te stoppen en dientengevolge het dwarsverkeer zou belemmeren of verhinderen.
6.
Een bestuurder die zich op een kruising heeft begeven waarop het verkeer door middel van verkeerslichten wordt geregeld, mag deze kruising verlaten zonder te wachten tot de kruising wordt vrijgegeven voor verkeer in de richting waarin hij verder wenst te gaan, mits dit de voortgang van het verkeer in de vrijgegeven richting niet belemmert.
7.
Bestuurders van voertuigen die niet op rails rijden dienen voorrang te verlenen aan voertuigen die wel op rails rijden.