Deze zaak hangt samen met nr. 12/00940 ([verdachte]) waarin ik ook vandaag concludeer.
HR, 08-10-2013, nr. 12/00941 P
ECLI:NL:HR:2013:905
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
08-10-2013
- Zaaknummer
12/00941 P
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:905, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 08‑10‑2013; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:908, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2013:908, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 02‑07‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:905, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 08‑10‑2013
Inhoudsindicatie
Economische profijtontneming. HR: 81.1 RO en vermindering van de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting i.v.m. de overschrijding van de redelijke termijn.
Partij(en)
8 oktober 2013
Strafkamer
nr. 12/00941 P
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, Economische Kamer, van 10 februari 2012, nummer 20/001065-10, in de strafzaak tegen:
[betrokkene] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1953.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. J.C. Oudijk, advocaat te Venlo, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot vermindering van de opgelegde betalingsverplichting en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het tweede en het derde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2.
Het middel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de betrokkene opgelegde betalingsverplichting van € 3.247,-.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
vermindert het te betalen bedrag in die zin dat de hoogte daarvan € 3.085,- bedraagt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 oktober 2013.
Conclusie 02‑07‑2013
Inhoudsindicatie
Economische profijtontneming. HR: 81.1 RO en vermindering van de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting i.v.m. de overschrijding van de redelijke termijn.
Nr. 12/00941 P
Mr. Machielse
Zitting 2 juli 2013
Conclusie inzake:
[betrokkene = verdachte] 1.
1. Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft op 10 februari 2012 aan verdachte de verplichting opgelegd tot betaling van € 3247,- ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
2. Verdachte heeft cassatie ingesteld en mr. J.C. Oudijk, advocaat te Venlo, heeft een schriftuur ingezonden, houdende drie middelen van cassatie.
3.1. Het tweede middel klaagt dat het hof ten onrechte is uitgegaan van de aankoopbedragen die door afnemers zijn genoemd, terwijl verdachte andere bedragen heeft opgegeven. Volgens de steller van het middel had het hof moeten uitleggen waarom het hof is uitgegaan van andere bedragen dan door verdachte genoemd.
3.2. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte van iedere transactie die hem is voorgehouden beweerd dat deze legaal was, dat het ging om een ruil, dat hij geen geld heeft ontvangen of veel minder dan de afnemer heeft verklaard. Nu blijkens het arrest zoveel afnemers anders verklaren dan verdachte is het volstrekt niet onbegrijpelijk dat het hof aan verdachtes opgaven geen geloof heeft gehecht.
In beginsel is het voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt om, binnen de door de wet getrokken grenzen, van het beschikbare bewijsmateriaal datgene tot het bewijs van de schatting van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel te bezigen dat hem uit een oogpunt van betrouwbaarheid dienstig voorkomt en datgene terzijde te stellen wat hij daarvoor van geen waarde acht. Deze beslissing behoeft geen motivering, behoudens bijzondere gevallen waarvan hier geen sprake is.
Het middel faalt.
4.1. Het derde middel klaagt dat het hof bij de berekening van de aftrekbare voerkosten ten onrechte is uitgegaan van de gemiddelde kosten in plaats van de maximale kosten.
4.2. Verdachte heeft enkel beweerd dat het in het resumé opgegeven bedrag aan kosten niet klopt, dat hij geen overzicht heeft van de kosten die hij maakte, dat het voor hem een hobby was en dat daarom een registratie van kosten niet verplicht is. Zijn advocaat heeft daaraan niets toegevoegd. Onder deze omstandigheden was het hof niet gehouden zijn keuze om uit te gaan van de gemiddelde kosten zoals die blijken uit het proces-verbaal van de Regiopolitie Brabant Zuid Oost met nummer 221909201, opgemaakt door verbalisant [verbalisant], nader te motiveren.
Het middel faalt.
5.1. Het eerste middel klaagt over schending van de redelijke termijn in cassatie. Het cassatieberoep is ingesteld op 15 februari 2012 en het dossier is eerst op 21 november 2012 ter griffie van de Hoge Raad ontvangen.
5.2. De gegevens die het middel aandraagt zijn correct. Dat betekent dat de door de Hoge Raad op acht maanden gestelde inzendtermijn met één maand en zes dagen is overschreden.
Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de betrokkene opgelegde betalingsverplichting.
6. Het tweede en derde middel falen en kunnen naar mijn oordeel met de aan artikel 81 RO ontleende motivering worden verworpen. Het eerste middel is gegrond hetgeen ertoe zal dienen te leiden dat de Hoge Raad de opgelegde betalingsverplichting vermindert. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
7. Deze conclusie strekt tot vermindering van de opgelegde betalingsverplichting en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 02‑07‑2013