Einde inhoudsopgave
Toetsing van besluiten in het rechtspersonenrecht (IVOR nr. 89) 2012/5.6.1
5.6.1 De maatregelen volgens art. 2:14 en 15 BW
A.J.M. Klein Wassink, datum 14-05-2012
- Datum
14-05-2012
- Auteur
A.J.M. Klein Wassink
- JCDI
JCDI:ADS596161:1
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Rb. Utrecht 1 december 2012, JOR 2011, 69 m.nt. Blanco Femández (Stichting Vitras/CMD).
Hof Amsterdam 19 januari 1995, KG 1995, 179.
Parl Gesch Aanpassing B.W. (Inv. 3, 5 en 6), p. 172.
Dijkhan der Ploeg 2007, nr. 5.7.1.
Zie over de onmogelijkheid van een vernietiging door een buitengerechtelijke verklaring Hof 's-Hertogenbosch 26 augustus 2008, RO 2009. Dat een besluit niet in een arbitraal vonnis kan worden vernietigd wordt bevestigd in de uitspraak van de Hoge Raad van 10 november 2006, JOR 2007, 5 m.nt. Sanders (Groenselect). In gelijke zin Kroeze 2007, p. 215. Blanco Femández 2007, p.34 ev., en Van Schilfgaarde 2008, p. 8 denken hier anders over.
Parl. Gesch. Aanpassing BW (Inv. 3, 5 en 6) p. 174.
HR 30 oktober 1964, NJ 1965, 107 m.nt. G.J.S., AA 1964-1965, p. 63 m.nt. Van der Grinten (Mante). In de ie druk van het Handboek wordt in nr. 225 nog gemeld dat gedeeltelijke vernietiging niet mogelijk zou zijn. In de 8e druk nr. 223.1 wordt de mogelijkheid van gedeeltelijke vernietiging genoemd.
HR 9 januari 1987, NJ 1987 m.nt. Ma en TVVS 1987, p. 181 m.nt. Raaijmakers (Vecolac). Andersom kan ook zie Pres Rb. Dordrecht, 25 juli 1991, KG 1991, 367 (Obema). De band tussen verschillende besluiten is zo nauw dat zij in één vergadering besproken en besloten moeten worden.
Huizink 1997, p. 86, Timmerman 1992, p. 158.
Den Boogert, 1982, p. 70. Een voorbeeld uit een kort geding: de voorzieningenrechter oordeelde dat schending van het beginsel van hoor en wederhoor zo ernstig is dat het besluit dat aldus genomen werd in strijd is met art. 2:15 lid 1 sub b BW. Om het orgaan dat dit besluit nam in de gelegenheid te stellen alsnog het beginsel van hoor en wederhoor toe te passen werd de beslissing aangehouden zodat een nieuw besluit genomen kon worden. Rb. Rotterdam, 10 juni 2010, LJN BM7278.
Die bevoegdheid vloeit voort uit art 3:296 jo 326 BW. Door gebruik te maken van art. 3:300 lid 1 BW kan hieraan de mogelijkheid van reële executie worden toegevoegd.
Zie Van der Ploeg 1979, p. 684 ev. Zie voor een voorbeeld uit de rechtspraak: Rb. Roermond 17 mei 1993, NJ 1974, 57 waarin een bevel werd gegeven de jaarrekening vast te stellen.
Tot 1992 was twijfelachtig of de rechter wel bevoegd was een verbod op te leggen, zie bijvoorbeeld Van der Heijden - Van der Grinten 1992, nr. 224.1, Timmerman 1992, p. 160. In de praktijk gebeurde dit echter wel. Als voorbeeld noem ik de uitspraak van het Hof 's-Gravenhage, 1 oktober 1982, NJ 1983, 393 en TVVS 1983, p. 105 m.nt. WJS, waarin een besluit van de algemene vergadering waarbij de gehele winst werd toegevoegd aan de algemene reserve vernietigd werd. Onder de gegeven omstandigheden (een deel van de aandeelhouders was ook bestuurder en ontving uit dien hoofde een hoog tantième en het passeren van het dividend werd gebruikt als pressiemiddel tegen de minderheidsaandeelhouders) was het besluit in strijd met de goede trouw. Na deze constatering bepaalde het Hof dat de algemene vergadering gehouden was ten minste een door het Hof vastgesteld dividend te doen uitkeren. Van der Grinten meent dat een bevel aan de algemene vergadering niet mogelijk is, wel had de rechter kunnen bepalen dat de vennootschap gehouden is een door de rechter vastgesteld dividend uit te keren. Een andere mogelijkheid is dat de rechter een aandeelhouder veroordeelt zijn stem op een bepaalde manier uit te brengen. Andere voorbeelden van uitspraken waarin de rechter een bevel oplegt: Pres. Rb. Alkmaar 15 december 1976, NJ 1978, 319 m.nt. Ma (VND). In deze uitspraak werd als voorziening een verbod opgelegd om mee te werken aan de totstandkoming van een besluit. Pres. Rb. Breda 30 oktober 1979, NJ 1981, 220 m.nt. Ma (TWM) waarin een voorlopige voorziening werd afgewezen waarbij een verbod gevraagd werd op het op een bepaalde manier uitbrengen van stemmen. Rb. Roermond 17 mei 1993, NJ 1974, 57 waarin een bevel werd gegeven de jaarrekening vast te stellen.
Rb Amsterdam (Voorzieningenrechter) 12 december 2011, JOR 2012, 7 m.nt. Nowak en Hof Amsterdam 7 februari 2012, JOR 2012, 76 m.nt. Blanco Femández.
De rechter heeft in de huidige regeling een beperkt instrumentarium. De rechter kan constateren dat een besluit nietig is, art. 2:14 BW of een besluit vernietigen omdat een van de in art. 2:15 lid 1 sub a, b of c BW genoemde gronden zich heeft voorgedaan.
Als een besluit nietig is, treedt het beoogde rechtsgevolg niet in. Het besluit is vanaf het moment dat het genomen werd zonder effect. De nietigheid werkt van rechtswege en moet-ook als dat in ander verband aan het licht komt-ambtshalve worden toegepast.1 Desgewenst kan een verklaring voor recht gevraagd worden dat het besluit nietig is.2
Een vernietigbaar besluit is geldig totdat het op verzoek van een belanghebbende door de rechter vernietigd wordt. De rechter moet vaststellen dat zich een van de in art. 2:15 lid 1 sub a, b of c BW genoemde gronden voor vernietiging heeft voorgedaan. Vervolgens kan de rechter dat besluit vernietigen. Art. 2:15 BW bepaalt niet dat de rechter een besluit moet vernietigen. In art. 2:11 (oud) BW en ook in het ontwerp voor art. 2:15 BW was aanvankelijk de volgende zinsnede opgenomen: een besluit van een orgaan van een rechtspersoon kan, onverminderd ... worden vernietigd. In de definitieve tekst van art. 2:15 BW is dat vervangen door 'is (...) vernietigbaar'. Dit gebeurde niet om een inhoudelijke wijziging te bewerkstelligen maar om art. 2:14 en 15 BW bij elkaar aan te laten sluiten.3 Dat het woord 'kan' niet meer in de tekst van art. 2:15 BW voorkomt, betekent echter niet dat de rechter op dit punt geen discretionaire bevoegdheid meer heeft. Hij heeft nog steeds - net als in de vorige regeling - een zekere vrijheid bij het nemen van zijn beslissing. Die vrijheid kan met zich mee brengen dat de vordering wordt afgewezen.4
Uit de tekst van art. 2:15 BW volgt dat de vernietiging van een besluit moet geschieden door de rechter. Dat sluit vernietiging van een besluit door middel van een buitengerechtelijke verklaring of in een arbitrale uitspraak uit.5
Bij de vernietiging van een vermogensrechtelijke rechtshandeling heeft de rechter de mogelijkheid het effect aan de vernietiging geheel of gedeeltelijk te ontzeggen. Voorwaarde hiervoor is dat de ingetreden gevolgen van een rechtshandeling bezwaarlijk ongedaan gemaakt kunnen worden, art. 3:53 lid 2 BW. De rechtshandeling wordt als het ware gesplitst in een geldig en een ongeldig deel. Tijdens de parlementaire behandeling van boek 2 BW is gesteld dat deze mogelijkheid ook bij de vernietiging van besluiten zou moeten gelden.6 Deze voor rechtshandelingen in het algemeen geldende regel wordt sinds de beslissing van de Hoge Raad in het Mante arrest ook op besluiten toegepast.7 Na de invoering van boek 3 BW in 1992 is hierover geen twijfel meer mogelijk. Met een beroep op art. 3:41 BW kan een besluit als daartoe aanleiding is, gedeeltelijk vernietigd worden. Voorwaarde is dat het overblijvende deel, gelet op inhoud en strekking van het besluit, niet in onverbrekelijk verband staat met het nietige deel. Dat betekent dat telkens moet worden nagegaan of het verband tussen de samenstellende delen van het besluit voldoende 'los' is om het zelfstandig laten bestaan van bepaalde delen te rechtvaardigen. Vooral bij complexe besluiten kan dit bijdragen aan een passende beslechting van het geschil.8
Zo zou bereikt kunnen worden dat de vernietiging van een besluit op bepaalde onderdelen geen werking heeft.9 Hoever dat mag gaan, moet van geval tot geval bepaald worden. Daarbij moet rekening gehouden worden met het feit dat gebaseerd op het vernietigde besluit, andere besluiten genomen kunnen zijn of namens de rechtspersoon overeenkomsten met derden gesloten zijn.
Een derde mag er immers op vertrouwen dat, indien er sprake is van een tot hem gericht besluit, dat besluit geldig genomen is. Artikel 3:53 lid 2 BW is echter niet gericht op bescherming van de wederpartij maar op het respecteren van wat ter uitvoering van een rechtshandeling al werd uitgevoerd en bezwaarlijk ongedaan gemaakt kan worden. Wat al werd gepresteerd kan in stand blijven, zonder dat daaraan de kwalificatie 'zonder rechtsgrond' of `onverschuldigd' verbonden kan worden, ook al is de daaraan ten grondslag liggende rechtshandeling vernietigd. Artikel 2:16 lid 2 BW is daarentegen gericht op de bescherming van de derde. Het artikel heeft in de bescherming van derden tegen de gevolgen van een nietig of vernietigd besluit een zelfstandige plaats en is geen verbijzondering van art. 3:53 lid 2 BW.
De rechter heeft, zo vloeit uit de rechtspraak voort, wel mogelijkheden tot differentiatie in de op te leggen maatregelen.10 Hiervoor noemde ik al de mogelijkheid een besluit gedeeltelijk te vernietigen.11 Andere mogelijkheden zijn het opleggen van een bevel tot het nemen van een bepaald besluit, een verbod op de uitvoering van een besluit of het opleggen van een verbod om mee te werken aan de totstandkoming van een bepaald besluit in een procedure gebaseerd op art. 2:8 of 6:162 BW.12 Verder kan als aanvullende maatregel bijvoorbeeld als uitvoering van een nietig besluit dreigt, vooruitlopend op de formele constatering dat het besluit nietig is, via de voorzieningenrechter in kort geding verzocht worden om een verbod op de uitvoering van het besluit.
Hetzelfde geldt als een besluit vernietigbaar is.13 Ook dan kan er behoefte bestaan aan een voorlopige voorziening die de status quo tussen partijen handhaaft.14 In de huidige art. 2:14 - 15 BW is de mogelijkheid tot het treffen van een voorlopige voorziening niet opgenomen en moet een voorlopige voorziening gebaseerd worden op art. 2:8 BW of 6:162 BW. In de praktijk blijkt dat nadat de voorlopige voorziening getroffen is, niet in alle gevallen nog een verdere behandeling van de hoofdzaak volgt. Betrokkenen hebben gekregen wat zij beoogden en hebben daarna geen behoefte meer aan voortzetting van de behandeling of zij hebben, nadat de voorlopige voorziening getroffen is, hun conflict op een andere manier opgelost.