Zie voor de beperkte toetsingsruimte van een vrijspraak in cassatie bijvoorbeeld HR 4 mei 2004, ECLI:NL:HR:AO5061, NJ 2004/480 en HR 15 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC9410.
HR, 22-12-2015, nr. 14/06204
ECLI:NL:HR:2015:3689
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
22-12-2015
- Zaaknummer
14/06204
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:3689, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑12‑2015; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:1788, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:1788, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 30‑06‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:3689, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 19‑03‑2015
- Wetingang
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2016-0021
NbSr 2016/36 met annotatie van mr. R. Zilver, mr. J.J. Bussink
Uitspraak 22‑12‑2015
Inhoudsindicatie
OM-cassatie. Conservatoir beslag en verbeurdverklaring. Art. 94a Sv en art. 33a Sr. Voor de v.v. a.b.i. art. 33a Sr is het niet nodig dat op het voorwerp waarvan de v.v. wordt uitgesproken ex art. 94 Sv beslag is gelegd. Ex. art. 34 Sr zal in zo’n geval het voorwerp moeten worden uitgeleverd of de geschatte waarde daarvan moeten worden betaald. Voor uitlevering zal verdachte, indien op hetzelfde voorwerp een ander dan het in art. 94 Sv vermelde beslag is gelegd, afhankelijk zijn van de medewerking van de beslaglegger. Een conservatoir beslag a.b.i. art. 94a Sv staat derhalve niet eraan in de weg dat een voorwerp wordt verbeurdverklaard. Een andersluidende opvatting zou ook tot het onaanvaardbare resultaat leiden dat de strafrechter door een beslaglegger in zijn sanctiemogelijkheden wordt beperkt. CAG anders.
Partij(en)
22 december 2015
Strafkamer
nr. S 14/06204
AKA/AGE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 12 september 2014, nummer 23/002524-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof. Deze heeft bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De raadsman van de verdachte, mr. H. Bakker, advocaat te Amsterdam, heeft het beroep tegengesproken.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1.
Het middel houdt in dat het Hof ten onrechte geen beslissing heeft gegeven op de vordering van de Advocaat-Generaal bij het Hof tot verbeurdverklaring.
3.2.1.
Het Hof heeft de verdachte ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde 'medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd' veroordeeld tot een geldboete van € 15.000,-, subsidiair 110 dagen hechtenis, en een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis.
3.2.2.
De Advocaat-Generaal heeft de verbeurdverklaring gevorderd van een woning aan de [a-straat 1] te Badhoevedorp en een BMW X3. Hij heeft daartoe ter terechtzitting in hoger beroep onder meer het volgende aangevoerd:
"Ik vorder verbeurdverklaring van het pand omdat het pand is gekocht met behulp van een hypotheekakte die niet klopt. Het is om die reden niet bezwaarlijk dat er op het pand beslag ex artikel 94a Wetboek van Strafvordering rust."
3.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de door de Advocaat-Generaal gevorderde verbeurdverklaring het volgende overwogen:
"De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de woning aan de [a-straat 1] te Badhoevedorp en de BMW X3 verbeurd worden verklaard. Het hof overweegt dat op de woning en het voertuig conservatoir beslag rust in de zin van artikel 94a Sv. Op basis van HR 19 februari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC4453, NJ 2008, 129, is het onmogelijk om goederen waarop conservatoir beslag rust, verbeurd te verklaren. Gelet op het karakter van het gelegde beslag zal het hof daarom niet beslissen op het beslag."
3.3.
Bij de beoordeling van de middelen zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang.
Art. 33a, eerste lid, Sr:
"Vatbaar voor verbeurdverklaring zijn:
a. voorwerpen die aan de veroordeelde toebehoren of die hij geheel of ten dele ten eigen bate kan aanwenden en die geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het strafbare feit zijn verkregen;
b. voorwerpen met betrekking tot welke het feit is begaan;
c. voorwerpen met behulp van welke het feit is begaan of voorbereid;
d. voorwerpen met behulp van welke de opsporing van het misdrijf is belemmerd;
e. voorwerpen die tot het begaan van het misdrijf zijn vervaardigd of bestemd;
f. zakelijke rechten op of persoonlijke rechten ten aanzien van de onder a tot en met e bedoelde voorwerpen."
Art. 34, eerste en tweede lid, Sr:
"1. Niet in beslag genomen voorwerpen worden, bij verbeurdverklaring, in de uitspraak op een bepaald geldelijk bedrag geschat.
2. De voorwerpen moeten in dit geval worden uitgeleverd of de geschatte waarde moet worden betaald."
Art. 94, eerste en tweede lid, Sv:
"1. Vatbaar voor inbeslagneming zijn alle voorwerpen die kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel, als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, aan te tonen.
2. Voorts zijn vatbaar voor inbeslagneming alle voorwerpen welker verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer kan worden bevolen."
"1. In geval van verdenking van een misdrijf, waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, kunnen voorwerpen inbeslaggenomen worden tot bewaring van het recht tot verhaal voor een ter zake van dat misdrijf op te leggen geldboete.
2. In geval van verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf, waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, kunnen voorwerpen in beslag genomen worden tot bewaring van het recht tot verhaal voor een naar aanleiding van dat misdrijf op te leggen verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
3. Ingeval van verdenking van een misdrijf, waarvoor een geldboete van de vierde categorie kan worden opgelegd, kunnen voorwerpen in beslaggenomen worden tot bewaring van het recht tot verhaal voor een ter zake van dat misdrijf op te leggen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht."
3.4.1.
Het conservatoir beslag als bedoeld in art. 94a Sv strekt tot bewaring van het recht tot verhaal voor een van de ter zake van bepaalde misdrijven op te leggen in art. 94a Sv genoemde vermogenssancties. Een op de voet van art. 94 Sv gelegd beslag dient de waarheidsvinding in strafzaken, het aantonen van wederrechtelijk verkregen voordeel, dan wel de veiligstelling van verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer door de strafrechter. Dit verschil in doelstelling brengt mee dat door het openbaar ministerie op een voorwerp zowel beslag op de voet van art. 94 Sv als op de voet van art. 94a Sv kan worden gelegd, dan wel dat een op art. 94 Sv gebaseerd beslag wordt omgezet in een op art. 94a Sv gebaseerd beslag en andersom.
3.4.2.
Voor de verbeurdverklaring als bedoeld in art. 33a Sr is het niet nodig dat op de voet van art. 94 Sv beslag is gelegd op het voorwerp waarvan de verbeurdverklaring wordt uitgesproken. Ingevolge art. 34 Sr zal in zo'n geval het voorwerp moeten worden uitgeleverd of de geschatte waarde daarvan moeten worden betaald. Voor uitlevering zal de verdachte, indien op hetzelfde voorwerp een ander dan het in art. 94 Sv vermelde beslag is gelegd, afhankelijk zijn van de medewerking van de beslaglegger.
3.5.1.
Een conservatoir beslag als bedoeld in art. 94a Sv staat derhalve niet eraan in de weg dat een voorwerp wordt verbeurd verklaard. Een andersluidende opvatting zou ook tot het onaanvaardbare resultaat leiden dat de strafrechter door een beslaglegger in zijn sanctiemogelijkheden wordt beperkt.
3.5.2.
Het oordeel van het Hof zoals weergegeven onder 3.2.3, is derhalve onjuist.
3.6.
Het middel klaagt daarover terecht.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, de beslissingen omtrent de inbeslaggenomen voorwerpen daaronder begrepen;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 december 2015.
Conclusie 30‑06‑2015
Inhoudsindicatie
OM-cassatie. Conservatoir beslag en verbeurdverklaring. Art. 94a Sv en art. 33a Sr. Voor de v.v. a.b.i. art. 33a Sr is het niet nodig dat op het voorwerp waarvan de v.v. wordt uitgesproken ex art. 94 Sv beslag is gelegd. Ex. art. 34 Sr zal in zo’n geval het voorwerp moeten worden uitgeleverd of de geschatte waarde daarvan moeten worden betaald. Voor uitlevering zal verdachte, indien op hetzelfde voorwerp een ander dan het in art. 94 Sv vermelde beslag is gelegd, afhankelijk zijn van de medewerking van de beslaglegger. Een conservatoir beslag a.b.i. art. 94a Sv staat derhalve niet eraan in de weg dat een voorwerp wordt verbeurdverklaard. Een andersluidende opvatting zou ook tot het onaanvaardbare resultaat leiden dat de strafrechter door een beslaglegger in zijn sanctiemogelijkheden wordt beperkt. CAG anders.
Nr. 14/06204 Zitting: 30 juni 2015 | Mr. Vegter Conclusie inzake: [verdachte] |
Het Gerechtshof Amsterdam heeft bij arrest van 12 september 2014 verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 ten laste gelegde, verdachte vrijgesproken ter zake van het onder 1 primair en 1 subsidiair ten laste gelegde en verdachte ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde ‘medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd’ veroordeeld tot een geldboete van € 15.000,- (te vervangen door 110 dagen hechtenis) en een taakstraf van 80 uren (te vervangen door 40 dagen hechtenis).
Deze zaak hangt samen met de zaak tegen [medeverdachte] (14/05907), waarin ik vandaag eveneens concludeer.
3. Mr. S.M.L.S. Spoor, advocaat-generaal bij voormeld Gerechtshof, heeft beroep in cassatie ingesteld en mr. M. van der Horst, advocaat-generaal bij het ressortsparket, heeft bij schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld. Namens verdachte is het beroep in cassatie tegengesproken door mr. H. Bakker, advocaat te Amsterdam.
4. Het eerste middel richt zich tegen de motivering van de vrijspraak en valt uiteen in twee klachten: 1. Het ontbreken van bijzondere redenen voor een beslissing die afwijkt van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt; 2. De vrijspraak is niet zonder meer begrijpelijk in het licht van de vaststelling van het Hof met betrekking tot het onder 2 bewezenverklaarde feit.
5. Onder 1 primair is gewoontewitwassen van A. een personenauto, B. een geldbedrag van 350.000 euro (een verstrekte hypothecaire lening en/of een woning) en C. een zevental geldbedragen (in totaal 170.675,20 euro) ten laste gelegd en onder 1 subsidiair (meermalen) witwassen van hetgeen vermeld is onder A, B en C.
6. Onder het opschrift ‘Vrijspraak’ heeft het Hof in het bestreden arrest als volgt overwogen:
“ Het hof acht de feiten en omstandigheden die blijken uit het dossier van dien aard dat zonder meer sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van (gewoonte)witwassen. Het hof heeft de verdachte en zijn medeverdachte ter terechtzitting echter in de gelegenheid gesteld over de herkomst van de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen en het geldbedrag waarmee de BMW X3 is aangeschaft, een verklaring af te leggen. De verdachten hebben vervolgens verklaard dat zij regelmatig speelwinsten behaalden in Holland Casino. Als de verdachte of zijn medeverdachte een speelwinst behaalde van meer dan € 10.000,00, werd het bedrag van de depotrekening van het Holland Casino overgeboekt naar de privérekeningen van de verdachten. Ten aanzien van het bedrag € 16.109,20 hebben de verdachten verklaard dat dit bedrag afkomstig is uit omgewisselde guldens (ongeveer fl. 35.000,00) uit het ‘potje’ bij hen thuis, terwijl het bedrag van € 14.566,00 omgewisselde Italiaanse lires betreft, zijnde speelwinst gemaakt in Italiaanse casino’s o.a. in San Remo. Voorts hebben de verdachten verklaard dat de BMW X3 is gefinancierd uit de opbrengst van de ingeruilde auto’s en geld van de privérekening van verdachte.
Het hof is van oordeel dat de verdachten daarmee concrete, min of meer verifieerbare en, naar het oordeel van het hof, niet op voorhand als volslagen onwaarschijnlijk aan te merken verklaringen omtrent de herkomst van het geld hebben afgelegd, nu bovendien uit nader onderzoek door het openbaar ministerie is gebleken dat Holland Casino bescheiden heeft geleverd waaruit blijkt dat de verdachten een aantal van de onder C genoemde geldbedragen inderdaad als speelwinst op de privérekeningen hebben ontvangen. Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat er onvoldoende bewijs voor (gewoonte)witwassen in het dossier voorhanden is, zodat de verdachte van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.”
7. Ter terechtzitting van het Hof van 29 augustus 2014 heeft de advocaat-generaal, blijkens het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal, het woord gevoerd aan de hand van het schriftelijk requisitoir dat aan het Hof is overgelegd en waarvan de inhoud in het proces-verbaal als ingevoegd geldt:
“Tav feit 1 onder B: Dit betreft het bedrag dat verdachten hebben kunnen lenen van de Rabobank ten behoeve van de aanschaf van de [a-straat 1] te Badhoevedorp. Dit geld is verkregen door middel van valsheid in geschriften en derhalve door middel van misdrijf. De officier van justitie in eerste aanleg noemde reeds het arrest van de HR van 26 oktober 2010, BM4440. Er is sprake van witwassen omdat door valsheid in geschrift (en oplichting) geld is losgekregen van de Rabobank, welk geld is omgezet door er een huis van te kopen.”
8. Voor hetgeen onder B is ten laste gelegd bevat het arrest van het Hof geen bijzondere overwegingen. Aantekening verdient dat ook aan niet alle zeven geldbedragen als bedoeld onder C een bijzondere overweging is gewijd. Onder 2.2. bevat de schriftuur, na het hierboven onder 5 opgenomen citaat, de volgende zin: “Het Hof heeft aldus geen overweging gewijd aan de gegeven vrijspraak van het onderdeel B van het aan verdachte onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde.” Ik lees hierin, gelet op de context, niet dat het arrest zo gelezen moet worden dat voor wat betreft feit 1 onder B elke motivering ontbreekt. Het Hof zal hebben bedoeld in het arrest tot uitdrukking te brengen, dat ook voor feit 1 onder B geldt dat dit niet wettig en overtuigend bewezen is. Het had de voorkeur verdiend dat het Hof dit duidelijker tot uitdrukking had gebracht, gelet op de gedetailleerde overwegingen omtrent de auto (onder A) en een aantal van de geldbedragen (onder C). Als ik het goed zie is dit ook het uitgangspunt van de steller van het middel. Het middel zelf spitst zich immers specifiek toe op het uitblijven van een reactie op het uitdrukkelijk onderbouwd standpunt en de onverenigbaarheid van de vrijspraak met de vaststellingen inzake feit 2. De slotsom is dat in de aan de vrijspraak door het Hof gewijde overwegingen besloten ligt dat het Hof hetgeen in feit 1 onder B is ten laste gelegd niet wettig en overtuigend bewezen acht.
9. Het Hof heeft dus volstaan met de bekende standaardformule. In het algemeen is de rechter niet gehouden een vrijspraak anders en daarmee uitvoeriger te motiveren dan met de bekende formule ‘niet wettig en overtuigend bewezen’. De toetsingsruimte in cassatie is bij een vrijspraak, ook al is slechts de algemene gebruikelijke standaardmotivering opgenomen, beperkt.1.Dat lijdt uitzondering ingeval sprake is van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt als bedoeld in art. 359, tweede lid, tweede volzin, Sv. Hetgeen de advocaat-generaal ter terechtzitting van het Hof heeft aangevoerd (zie onder punt 6 hierboven) is niet aan te merken als een zodanig standpunt. Er staat niet veel meer dan dat het feit kan worden bewezen, maar argumenten ontbreken en eerlijk gezegd is het standpunt ook overigens niet erg indringend geformuleerd. De laatste volzin uit het citaat onder punt 6 refereert kennelijk nog aan de zogenaamde kwalificatie-uitsluitingsgrond2., maar daar is het Hof in het geheel niet aan toegekomen. Er is immers niet sprake van een ontslag van alle rechtsvervolging, maar het ten laste gelegde aanwezig hebben, gebruiken, gebruik maken, overdragen en omzetten heeft het Hof niet bewezen geacht. Deze klacht treft dus geen doel.
10. De tweede klacht ziet op de begrijpelijkheid van de vrijspraak in het licht van een zin uit de strafmotivering ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde feit.
11. Onder 2 heeft het Hof bewezenverklaard dat:
“hij in de periode 01 juni 2003 tot en met 1 augustus 2003 te Utrecht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk heeft gebruik gemaakt van geschriften als ware deze geschriften echt en onvervalst, te weten:
A) een salarisspecificatie van [A] B.V., adres [b-straat 1] te Amsterdam, gedateerd op 30 juni 2003 op naam van [medeverdachte], adres [c-straat 1] te Amsterdam en
C) een werkgeversverklaring ondertekend door [betrokkene] namens [A] B.V., gedateerd op 3 juli 2003 ten behoeve van [medeverdachte], adres [c-straat 1] Amsterdam
Ad A) in voornoemde salarisspecificatie staat vermeld dat [medeverdachte] een dienstverband had bij [A] B.V. in de functie van "Makelaar" per 01 januari 2002 en dat [A] B.V. loon heeft betaald en heeft overgemaakt op bankrekeningnummer [001] en is verontschuldigd aan [medeverdachte], terwijl in werkelijkheid daar geen sprake van was,
Ad C) in voornoemde werkgeversverklaring staat vermeld dat [medeverdachte] een dienstverband had bij [A] B.V. in de functie van "Makelaar O.G." per 01 november 2002 en dat [A] B.V. een bruto jaarsalaris inclusief vakantietoeslag ter hoogte van in totaal 51.000,00 euro heeft betaald en zal betalen aan [medeverdachte], terwijl in werkelijkheid daar geen sprake van was,
bestaande dat gebruikmaken hierin dat voornoemde geschriften zijn verstrekt aan Rabobank Utrecht gevestigd te Utrecht ten behoeve van de verkrijging van een hypothecaire lening ter hoogte van 350.000,00 euro voor de woning op het adres [a-straat 1] te Badhoevedorp,
terwijl zij verdachte en haar mededader wisten dat deze geschriften bestemd waren tot gebruik als ware dat deze geschriften echt en onvervalst;”
12. In de aanvulling op het arrest wordt voor de bewijsmotivering verwezen naar de Promisredenering van de Rechtbank en het Hof heeft in het arrest met betrekking tot feit 2 de volgende bewijsoverweging opgenomen:
“Uit de door [betrokkene] ondertekende werkgeversverklaring en de onder A ten laste gelegde salarisstrook van de medeverdachte [medeverdachte] blijkt dat zij als makelaar in dienst zou zijn geweest bij [A] B.V. Medeverdachte [medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat zij een ‘blauwe maandag’ werkzaam is geweest voor [A] B.V., maar dat ze seksuele diensten heeft verleend aan [betrokkene]. [betrokkene] ontkent dat hij gebruik heeft gemaakt van haar seksuele diensten, maar stelt dat zij wel administratief werk deed bij [A] B.V. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft medeverdachte [medeverdachte] verklaard dat zij nooit als makelaar in dienst is geweest bij [A] B.V. en nooit een bezichtiging heeft gedaan. Uit de verhoren van verschillende medewerkers van [A] B.V. blijkt dat zij haar niet als collega-werkneemster of oud-werkneemster van [A] B.V. noemen.
Op basis van deze feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat medeverdachte [medeverdachte] geen dienstverband is aangegaan bij [A] B.V. en dat de onder A en C genoemde bescheiden derhalve vals zijn. De valse werkgeversverklaring en de salarisspecificatie betreffende [medeverdachte] zijn bij een tussenpersoon ingeleverd ter verkrijging van een hypotheek bij de Rabobank. Beide verdachten hebben de offerte waarin om dergelijke gegevens werd verzocht ondertekend. Dat verdachten van deze documenten gebruik hebben gemaakt, blijkt uit het feit dat deze stukken bij de aanvraag van een hypothecaire geldlening zijn gebruikt. Hieruit volgt dat beide verdachten tezamen de valse documenten voor het verkrijgen van de lening hebben aangewend. Het hof gaat er van uit dat verdachte, als echtgenoot van medeverdachte [medeverdachte], ervan op de hoogte moet zijn geweest dat zijn vrouw niet als makelaar werkzaam was bij [A] B.V. en dat hij zich daarmee samen met haar schuldig heeft gemaakt aan het gebruik maken van die valse geschriften.”
13. De strafmotivering bevat, voor zover daarnaar in de schriftuur wordt verwezen, nog de volgende overwegingen:
“Verdachte heeft zich samen met zijn echtgenote schuldig gemaakt aan het medeplegen van gebruik maken van valse geschriften. Samen met zijn echtgenote heeft hij een valse werkgeversverklaring en valse loonstrook ingediend bij de Rabobank Utrecht ter verkrijging van een hypotheek op de woning aan de [a-straat 1] te Badhoevedorp. Hierdoor werd de Rabobank in de waan gebracht dat sprake was van een betaald dienstverband. Op grond hiervan heeft de Rabobank de hypotheek aan verdachte en zijn vrouw verstrekt, ten gevolge waarvan zij de woning konden betrekken. In de samenleving moet erop kunnen worden vertrouwd dat geschriften die bedoeld zijn om tot bewijs te dienen, echt en onvervalst zijn. Dat vertrouwen heeft verdachte met zijn handelen geschaad.”
14. Nu verdachte is vrijgesproken van het omzetten van de hypothecaire geldlening in een huis als bedoeld in feit 1 onder B (witwassen) is het, aldus de steller van het middel, onbegrijpelijk dat het Hof in het kader van feit 2 overweegt dat op basis van valse geschriften een hypotheek aan verdachte en zijn vrouw is verstrekt ten gevolge waarvan zij de woning konden betrekken. Ik merk op dat aan deze overweging in de strafmotivering van een ander feit geen (bewijs)waarde kan en behoort te worden toegekend.3.Uit de bewijsvoering blijkt overigens niets over het gebruik van het geleende geld voor de aanschaf van het huis. Er lijkt mij met de steller van het middel weliswaar sprake van tegenstrijdigheid, maar dat betekent in het licht van de vrijspraak van feit 1 dat de strafmotivering van het onder 2 bewezenverklaarde feit op een (ondergeschikt) onderdeel niet begrijpelijk is. Daarover wordt echter niet geklaagd en enig belang bij een dergelijke klacht heeft het openbaar ministerie niet.
15. Het eerste middelfaalt in beide onderdelen.
16. Het tweede middel klaagt dat het Hof geen beslissing heeft gegeven op de door de advocaat-generaal gevorderde verbeurdverklaring.
17. Het arrest bevat in dat verband de volgende overweging:
“De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de woning aan de [a-straat 1] te Badhoevedorp en de BMW X3 verbeurd worden verklaard. Het hof overweegt dat op de woning en het voertuig conservatoir beslag rust in de zin van artikel 94a Sv. Op basis van HR 19 februari 2008, NJ 2008, 129, is het onmogelijk om goederen waarop conservatoir beslag rust, verbeurd te verklaren. Gelet op het karakter van het gelegde beslag zal het hof daarom niet beslissen op het beslag.”
18. In het middel wordt een beroep gedaan op beschouwingen van mijn voormalig ambtgenoot C.J.G. Bleichrodt en de reactie van de Hoge Raad4.daarop. De conclusie houdt onder meer in:
“ 4.1 Ambtshalve vraag ik aandacht voor het volgende.
Het Hof heeft onder meer verbeurdverklaard een bedrag van fl. 4054,10 en BEF 600.(4)
Het proces-verbaal van politie (blz. 194) houdt in dat deze bedragen op de voet van art. 94a Sv in beslag genomen zijn. Dat was mogelijk omdat de opzettelijke overtreding van art. 8.1 van de Wet Milieubeheer is bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie (art. 1a onder 1° in verbinding met art. 2, eerste lid en art. 6 onder 1° WED).
4.2
Het geld is dus voor een bepaald doel inbeslaggenomen, te weten met het oog op het verhaal van een eventueel op te leggen geldboete (of betalingsverplichting ex art. 36e Sr). Het kan daartoe in dit geval ook dienen, nu onder meer een geldboete van € 5000, - is opgelegd.
4.3
Het karakter van een dergelijk beslag verschilt van een beslag ex art. 94 Sv. Er is ook verschil voor wat betreft de toepasselijke wetsbepalingen (vgl. art. 94c Sv). Bij de einduitspraak hoeft de rechter noch in de hoofdzaak noch in een eventuele ontnemingszaak over een zodanig beslag een beslissing te geven; het beslag gaat bij het onherroepelijk worden van de uitspraak van rechtswege over in een executoriaal beslag (vgl. art. 574 Sv en HR 13 juni 1995, NJ 1995, 654). Op het inbeslaggenomen voorwerp kan dan een boete of een verplichting tot het betalen van een bedrag ter ontneming van wederrechtelijk voordeel worden verhaald. Daarbij past ook dat een zodanig beslag kan worden opgeheven indien zekerheid wordt gesteld.
Dat tussen de verschillende soorten beslagen moet worden onderscheiden volgt ook uit de rechtspraak die inhoudt dat een art. 94 Sv beslag op de juiste wijze zal moeten worden "omgezet" in een art. 94a Sv beslag wil men voor een boete etc. verhaal kunnen nemen op wat inbeslaggenomen is.(5) Ook in een beklagprocedure zal de status van het beslag moeten worden vastgesteld, omdat de criteria voor de beoordeling van een klaagschrift verschillen, al naar gelang er sprake is van een beslag ex art. 94 Sv of van een beslag op grond van art. 94a Sv.
4.4
Daarvoor vatbare voorwerpen kunnen worden verbeurdverklaard (art. 33a Sr). Die voorwerpen hoeven niet te zijn inbeslaggenomen, zoals ook volgt uit art. 34 Sr, al is dat bijna altijd wel het geval. De wettelijke regeling houdt in dat de veroordeelde ofwel het verbeurdverklaarde voorwerp (indien dat niet is inbeslaggenomen) alsnog uitlevert ofwel dat bij voorafgaande inbeslagneming de verbeurdverklaring wordt tenuitvoergelegd ten aanzien van het beslagen voorwerp.
Dat laatste kan echter mijns inziens niet ingeval het gaat om een beslag ex art. 94a Sv. Dat strekt immers tot het veiligstellen van het verhaal van een opgelegde vermogenssanctie en niet om het inbeslaggenomen goed voorwerp te maken van een afzonderlijke, toe te voegen, sanctie. Dat is in deze zaak uit het oog verloren. Met als gevolg dat de verdachte niet alleen een geldboete kreeg opgelegd, maar het Hof tevens de verbeurdverklaring heeft uitgesproken van een geldbedrag dat nu juist met het oog op het verhaal van een eventuele geldboete inbeslaggenomen was. Naar mijn mening is er dus sprake van een misslag in het bestreden arrest waardoor de verdachte daadwerkelijk is geschaad.”
19. De Hoge Raad overwoog als volgt:
“ Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen. Daarbij heeft de Hoge Raad in aanmerking genomen dat een brief van 22 september 2002 van de Officier van Justitie aan de raadsman van de verdachte inhoudt dat de Officier van Justitie heeft beslist dat de geldbedragen waarop conservatoir beslag is gelegd aan de verdachte dienen te worden teruggegeven. Een aantekening op het zich in het dossier bevindende bewijs van ontvangst houdt in dat het geld daadwerkelijk aan de verdachte is teruggegeven.”
20. Uit het arrest van de Hoge Raad lijkt mij (anders dan het Hof kennelijk meent) niet veel meer af te leiden dan dat enige beslissing op het ambtshalve aangestipte punt in de betreffende zaak niet meer noodzakelijk was. Aan het conservatoir beslag kwam immers door (de toezegging omtrent de) teruggave een einde. Als ik het goed zie is ook in het onderhavige geval het door mijn voormalig ambtgenoot ambtshalve aangestipte punt niet beslissend. Het Hof heeft immers een geldboete opgelegd en het conservatoir beslag is bedoeld en kan worden aangewend voor de tenuitvoerlegging daarvan. Waarom in een dergelijk geval een beslissing omtrent dat conservatoir beslag noodzakelijk zou zijn zie ik niet in. Integendeel geldt dat het conservatoir beslag bestemd is voor de tenuitvoerlegging van de boete, althans voor het geval dat, zoals hier, een boete wordt opgelegd. Het is dus niet onjuist of onbegrijpelijk dat het Hof (gelet op de oplegging van de geldboete) overweegt dat verbeurdverklaring van (ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een geldboete gelegd) conservatoir beslag niet mogelijk is. Wellicht kan dat in bijzondere (hier niet aanwezige) gevallen anders liggen wanneer vanwege het openbaar ministerie gegevens worden verstrekt die de schatting van de inbeslaggenomen verbeurd te verklaren voorwerpen op een geldelijk bedrag mogelijk maken zodat desgewenst, zo nodig onder toepassing van art. 33c Sr, voorwerpen kunnen worden verbeurd verklaard. Als tenslotte (schriftuur 2.4.1) wordt geklaagd over het ontbreken van een beslissing over verbeurdverklaring mist dat feitelijke grondslag. De vordering tot verbeurdverklaring is (impliciet) afgewezen en de rechter is niet gehouden die beslissing (expliciet) in het vonnis of arrest op te nemen of nader te motiveren.
21. De slotsom is dat ook het tweede middelfaalt.
22. De middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende overweging. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
22. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 30‑06‑2015
HR 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:702, NJ 2014/302 m.nt. Keijzer.
Ook hier is de beperkte toetsingsruimte van een vrijspraak in cassatie van betekenis (bijvoorbeeld HR 4 mei 2004, ECLI:NL:HR:AO5061, NJ 2004/480 en HR 15 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC9410).
Zie HR 19 februari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC4453, NJ 2008/129.
Beroepschrift 19‑03‑2015
CASSATIESCHRIFTUUR
Parketnummer: 23-002524-12
Aan de Hoge Raad der Nederlanden:
Het beroep in cassatie van rekwirant is gericht tegen het arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 12 september 2014, waarin het Gerechtshof in de strafzaak tegen
[rekwirant],
geboren op [geboortedatum] 1967 te [geboorteplaats],
deze, onder meer, heeft vrijgesproken van het witwassen van een geldbedrag en een woning en niet heeft beslist op de vordering het beslag (woning en voertuig) verbeurd te verklaren.
Rekwirant kan zich met deze beslissingen en de motivering daarvan niet verenigen en stelt daarom voor de volgende middelen van cassatie:
Middel I
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming nietigheid meebrengt als bedoeld in artikel 79, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie,
- —
primair omdat het Hof is afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwd standpunt van de advocaat-generaal met betrekking tot onderdeel B) van feit 1 primair en subsidiair, doch niet in het bijzonder de redenen heeft opgegeven die tot deze daarvan afwijkende beslissing hebben geleid en
- —
subsidiair omdat deze vrijspraak onverenigbaar is met 's Hofs vaststellingen met betrekking tot het aan de verdachte onder 2 tenlastegelegde feit, de nadere bewijsoverwegingen dienaangaande, als ook met de motivering van de voor dit feit opgelegde straf, althans heeft het Hof deze vrijspraak gegeven op gronden die — in het licht van de bewezenverklaring van feit 2, de nadere bewijsoverwegingen dienaangaande en de strafoplegging voor dit feit — niet (zonder meer) begrijpelijk zijn.
Toelichting:
Ten aanzien van het primaire onderdeel van het middel
1.
Aan de verdachte is onder 1 het volgende ten laste gelegd:
‘1. primair:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 14 december 2001 tot en met 28 september 2009, te Amsterdam en/of te Badhoevedorp, te Schiphol gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte en/of zijn mededader(s) één of meer voorwerp(en) en/of één of meer geldbedrag (en), te weten:
- A —
een personenauto van het merk BMW, type X3.0, kleur grijs, met kenteken [11-AA-BB] (pagina's 5 173–5 174, 5 177, 5 180, 5 188, 5 190–5 192, 5 193–5 210, 5 211–5 212);
- B —
een geldbedrag ter hoogte van 350.000,00 euro (zijnde een hypothecaire lening verstrekt door Coöperatieve Rabobank Utrecht U.A.) en/of een woning op het adres [a-straat 1], [postcode] [b-plaats], kadastraal bekend gemeente Haarlemmermeer, sectie [A] nummer [002] en/of [003] (pagina's 7 181–7 187, 7 333–7 335, 7 348, 7 369–7 378);
- C —
een geldbedrag van in totaal (ongeveer) 170.675,20 euro (pagina's 5 109, 5 119–5 135, zijnde een optelling van de geldbedragen onder nummer 13 tot en met nummer 19), althans
een geldbedrag van (ongeveer) 14.566,00 euro (pagina 5 119), en/of;
een geldbedrag van (ongeveer) 16.109,20 euro (pagina 5 131), en/of;
een geldbedrag van (ongeveer) 22.000,00 euro (pagina 5 133), en/of;
een geldbedrag van (ongeveer) 50.000,00 euro (pagina 5 132) en/of;
een geldbedrag van (ongeveer) 42.000,00 (pagina 5 134), en/of
een geldbedrag van (ongeveer) 16.000 euro (pagina 5 120), en/of;
een geldbedrag van (ongeveer) 10.000,00 euro (pagina 5 135);
in elk geval enig goed (telkens) één of meerdere voorwerp(en) en/of één of meerdere geldbedrag(en) heeft/hebben verworven en/of voorhanden heeft/hebben gehad en/of daarvan gebruik heeft/hebben gemaakt en/of heeft/hebben overgedragen en/of heeft/hebben omgezet, terwijl hij, verdachte, (telkens) wist dat dat/die voorwerp(en) en/of dat dat/die geldbedrag(en) geheel of gedeeltelijk — onmiddellijk of middellijk — afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
1. subsidiair
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 14 december 2001 tot en met 28 september 2009, te Amsterdam en/of te Badhoevedorp en/of te Schiphol gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, één of meer voorwerp(en) en/of één of meer geldbedrag(en), te weten:
- A —
een personenauto van het merk BMW, type X3.0, kleur grijs, met kenteken [11-AA-BB] (pagina's 5 173–5 174, 5 177, 5 180, 5 188, 5 190–5 192, 5 193–5 210, 5 211–5 212);
- B —
een geldbedrag ter hoogte van 350.000,00 euro (zijnde een hypothecaire lening verstrekt door Coöperatieve Rabobank Utrecht U.A.) en/of een woning op het adres [a-straat 1], [postcode] [b-plaats], kadastraal bekend gemeente Haarlemmermeer, sectie [A] nummer [002] en/of [003] (pagina's 7 181–7 187, 7 333–7 335, 7 348, 7 369–7 378);
- C —
een geldbedrag van in totaal (ongeveer) 170.675,20 euro (pagina's 5 109, 5 119–5 135, zijnde een optelling van de geldbedragen onder nummer 13 tot en met nummer 19), althans
een geldbedrag van (ongeveer) 14.566,00 euro (pagina 5 119), en/of;
een geldbedrag van (ongeveer) 16.109,20 euro (pagina 5 131), en/of;
een geldbedrag van (ongeveer) 22.000,00 euro (pagina 5 133), en/of;
een geldbedrag van (ongeveer) 50.000,00 euro (pagina 5 132) en/of;
een geldbedrag van (ongeveer) 42.000,00 (pagina 5 134), en/of
een geldbedrag van (ongeveer) 16.000 euro (pagina 5 120), en/of;
een geldbedrag van (ongeveer) 10.000,00 euro (pagina 5 135);
In elk geval (telkens) één of meerdere voorwerp(en) en/of één of meerdere geldbedrag(en) heeft/hebben verworven en/of voorhanden heeft/hebben gehad en/of daarvan gebruik heeft/hebben gemaakt en/of heeft/hebben overgedragen en/of heeft/hebben omgezet, terwijl hij, verdachte, redelijkerwijs moest vermoeden dat dat/die bovenomschreven voorwerp(en) en/of dat dat/die geldbedrag(en) geheel of gedeeltelijk — onmiddellijk of middellijk — afkomstig was/waren uit enig misdrijf;’
2.1
Het Hof heeft de verdachte vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde en daartoe het volgende overwogen:
‘Het hof acht de feiten en omstandigheden die blijken uit het dossier van dien aard dat zonder meer sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van (gewoonte)witwassen. Het hof heeft de verdachte en zijn medeverdachte ter terechtzitting echter in de gelegenheid gesteld over de herkomst van de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen en het geldbedrag waarmee de BMW X3 is aangeschaft, een verklaring af te leggen. De verdachten hebben vervolgens verklaard dat zij regelmatig speelwinsten behaalden in Holland Casino, Als de verdachte of zijn medeverdachte een speelwinst behaalde van meer dan € 10.000,-, werd het bedrag van de depotrekening van het Holland Casino overgeboekt naar de privérekeningen van de verdachten. Ten aanzien van het bedrag € 16.109,20 hebben de verdachte verklaard dat dit bedrag afkomstig is uit omgewisselde guldens (ongeveer fl. 35.000,00) uit het ‘potje’ bij hen thuis, terwijl het bedrag van € 14.566.00 omgewisselde italiaanse lires betreft, zijnde speelwinst gemaakt in Italiaanse casino's o.a. in San Remo. Voorts hebben de verdachte verklaard dat de BMW X3 is gefinancierd uit de opbrengst van de ingeruilde auto's en geld van de privérekening van verdachte.
Het hof is van oordeel dat de verdachten daarmee concrete, min of meer verifieerbare en, naar het oordeel van het hof niet op voorhand als volslagen onwaarschijnlijk aan te merken verklaringen omtrent de herkomst van het geld hebben afgelegd, nu bovendien uit nader onderzoek door het openbaar ministerie is gebleken dat Holland Casino bescheiden heeft geleverd waaruit blijkt dat de verdachten een aantal van de onder C genoemde geldbedragen inderdaad als speelwinst op de privérekeningen hebben ontvangen. Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat er onvoldoende bewijs voor (gewoonte)witwassen in het dossier voorhanden is, zodat de verdachte van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.’
2.2
Het Hof heeft aldus geen overweging gewijd aan de gegeven vrijspraak van het onderdeel B van het aan de verdachte onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde.
3.1
Blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal heeft de advocaat-generaal ter terechtzitting in hoger beroep van 29 augustus 2014 het woord gevoerd overeenkomstig haar aan het Hof overgelegde en aan dit proces-verbaal gehechte requisitoir. Dat schriftelijk requisitoir houdt — voor zover hier van belang — het volgende in:
‘Tav feit 1 onder B:
Dit betreft het bedrag dat verdachten hebben kunnen lenen van de Rabobank ten behoeve van de aanschaf van de [a-straat 1] te [b-plaats]. Dit geld is verkregen door middel van valsheid in geschriften en derhalve door middel van misdrijf. De officier van justitie in eerste aanleg noemde reeds het arrest van de HR van 26 oktober 2010, BM4440. Er is sprake van witwassen omdat door valsheid in geschrift (en oplichting) geld is losgekregen van de Rabobank, welk geld is omgezet door er een huis van te kopen.’
3.2
Dit betoog kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als een standpunt dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van het Hof naar voren is gebracht. Het Hof is in zijn arrest van dit uitdrukkelijk onderbouwd standpunt afgeweken door verdachte aldus vrij te spreken van witwassen met betrekking tot de verkregen hypothecaire lening en de woning, maar heeft — in strijd met art. 359, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering — niet in het bijzonder de redenen opgegeven die daartoe hebben geleid. Dat verzuim heeft ingevolge art. 359, achtste lid, van genoemd Wetboek nietigheid tot gevolg.
Met betrekking tot het subsidiaire onderdeel van het middel
4.1.1
Het Hof heeft het aan de verdachte onder 2 tenlastegelegde feit bewezenverklaard. Deze bewezenverklaring luidt:
‘hij in de periode van 01 juni 2003 tot en met 1 augustus 2003 te Utrecht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk gebruik heeft gebruik gemaakt van geschriften als ware deze geschriften echt en onvervalst, te weten:
- A)
een salarisspecificatie van [A] B.V., adres [b-straat 1], [postcode] te [a-plaats], gedateerd op 30 juni 2003 op naam van [medeverdachte], adres [c-straat 1], [postcode] te [a-plaats] en
- C)
een werkgeversverklaring ondertekend door [betrokkene] namens [A] B.V., gedateerd op 3 juli 2003 ten behoeve van [medeverdachte], adres [c-straat 1], [postcode] [a-plaats]
Ad A) in voornoemde salarisspecificatie staat vermeld dat [medeverdachte] een dienstverband had bij [A] B.V. in de functie van ‘Makelaar’ per 01 januari 2002 en dat [A] B.V. loon heeft betaald en heeft overgemaakt op bankrekeningnummer [001] en is verontschuldigd aan [medeverdachte], terwijl in werkelijkheid daar geen sprake van was,
Ad C) in voornoemde werkgeversverklaring staat vermeld dat [medeverdachte] een dienstverband had bij [A] B.V. in de functie van ‘Makelaar O.G.’ per 01 november 2002 en dat [A] B.v. een bruto jaarsalaris inclusief vakantietoeslag ter hoogte van in totaal 51.000 euro heeft betaald en zal betalen aan [medeverdachte], terwijl in werkelijkheid daar geen sprake van was,
bestaande dat gebruik maken hierin dat voornoemde geschriften zijn verstrekt aan Rabobank Utrecht gevestigd te Utrecht ten behoeve van de verkrijging van een hypothecaire lening ter hoogte van 350.000,00 euro voor de woning op het adres [a-straat 1] te [b-plaats], terwijl zij verdachte en haar mededader wisten dat deze geschriften bestemd waren tot gebruik als ware dat deze geschriften echt en onvervalst;’
4.1.2
Het Hof heeft met betrekking tot deze bewezenverklaring voorts overwogen:
‘Uit de door [betrokkene] ondertekende werkgeversverklaring en de onder A ten laste gelegde salarisstrook van de medeverdachte [medeverdachte] blijkt dat zij als makelaar in dienst zou zijn geweest bij [A] B.V.. Medeverdachte [medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat zij een ‘blauwe maandag’ werkzaam is geweest voor [A] B.V., maar dat ze seksuele diensten heeft verleend aan [betrokkene]. [betrokkene] ontkent dat hij gebruik heeft gemaakt van haar seksuele diensten, maar stelt dat zij wel administratief werk deed bij [A] B.v.. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft medeverdachte [medeverdachte] verklaard dat zij nooit als makelaar in dienst is geweest bij [A] B.V. en nooit een bezichtiging heeft gedaan. Uit de verhoren van verschillende medewerkers van [A] B.V. blijkt dat zij haar niet als collega-werkneemster of oud-werkneemster van [A] B.v. noemen.
Op basis van deze feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat medeverdachte [medeverdachte] geen dienstverband is aangegaan bij [A] B.V. en dat de onder A en C genoemde bescheiden derhalve vals zijn. De valse werkgeversverklaring en de salarisspecificatie betreffende [medeverdachte] zijn bij een tussenpersoon ingeleverd ter verkrijging van een hypotheek bij de Rabobank. Beide verdachte hebben de offerte waarin om dergelijke gegevens werd verzocht ondertekend. Dat verdachten van deze documenten gebruik hebben gemaakt, blijkt uit het feit dat deze stukken bij de aanvraag van een hypothecaire geldlening zijn gebruikt. Hieruit volgt dat beide verdachten tezamen de valse documenten voor het verkrijgen van de lening hebben aangewend. Het hof gaar er van uit dat verdachte, als echtgenote van medeverdachte [medeverdachte], ervan op de hoogte moet zijn geweest dat zijn vrouw niet als makelaar werkzaam was bij [A] B.v. en dat hij zich daarmee samen met haar schuldig heeft gemaakt aan het gebruik maken van die valse geschriften.’
4.1.3
Het Hof heeft met betrekking tot de aan de verdachte opgelegde straf voor het onder 2 bewezenverklaarde feit overwogen:
‘Verdachte heeft zich samen met zijn echtgenote schuldig gemaakt aan het medeplegen van valse geschriften. Samen met zijn echtgenote heeft hij een valse werkgeversverklaring en valse loonstrook ingediend bij de Rabobank Utrecht ter verkrijging van een hypotheek op de woning aan de [a-straat 1] te [b-plaats]. Hierdoor werd de Rabobank in de waan gebracht dat sprake was van een betaald dienstverband. Op grond hiervan heeft de Rabobank de hypotheek aan verdachte en zijn vrouw verstrekt, ten gevolge waarvan zij de woning konden betrekken. In de samenleving moet erop kunnen worden vertrouwd dat geschriften die bedoeld zijn om tot bewijs te dienen, echt en onvervalst zijn. Dat vertrouwen heeft verdachte met zijn handelen geschaad’
4.2.1
Uit de bewezenverklaring, de bewijsoverwegingen, alsmede de overwegingen met betrekking tot de strafoplegging blijkt dat het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte het bedrag van € 350.000,00 euro door middel van het plegen van valsheid in geschrift, zijnde een misdrijf, heeft verworven en dat hij door gebruik te maken van die valse geschriften een hypothecaire lening heeft kunnen afsluiten en met het verworven bedrag een woning in [b-plaats] heeft aangeschaft, waarvan daadwerkelijk gebruik is gemaakt.
4.2.2.1
Deze feiten zijn soortgelijk aan de situatie, welke zich heeft ontpopt in het arrest van de Hoge Raad van 26 oktober 2010(ECLI:NL:HR:2010:BM4440, NJ 2010/655 m.nt. Keijzer). In deze zaak draait het om de volgende overweging van het Arnhemse Hof:
‘Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte een geldbedrag als lening onder hypothecair verband heeft verkregen door valsheid in geschrifte en oplichting (mede) te plegen en het geldbedrag heeft aangewend om de koopsom van een woning te betalen. Vervolgens heeft verdachte deze woning als eigenaar gebruikt.
Anders dan de rechtbank en de verdediging en met het openbaar ministerie is het hof van oordeel dat de handelingen van verdachte als witwassen zijn aan te merken. Het verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 3 tenlastegelegde wordt derhalve verworpen.’
4.2.2.2
De Hoge Raad vindt dit oordeel niet onbegrijpelijk. De Hoge Raad heeft daartoe overwogen:
‘(…) in aanmerking genomen de in de bewezenverklaring omschreven gedragingen van de verdachte en hetgeen het Hof in dit verband heeft overwogen, geeft het oordeel van het Hof dat ‘de handelingen van de verdachte als witwassen zijn aan te merken’ niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is dat oordeel toereikend gemotiveerd.’
4.3.1
In zijn arrest van 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:702 overweegt de Hoge Raad dat de kwalificatie-uitsluitingsgrond bij het bewezen zijn van verwerven en/of voorhanden hebben van door eigen misdrijf verkregen voorwerpen, onder omstandigheden ook van toepassing is op handelingen als ‘overdragen’, ‘gebruik maken’ en ‘omzetten’:
‘3.4.1.
Deze regels zien uitsluitend op gevallen waarin slechts het verwerven en/of voorhanden hebben van door eigen misdrijf verkregen voorwerpen is bewezenverklaard. Zij hebben in beginsel geen betrekking op een geval als het onderhavige waarin is bewezenverklaard het ‘overdragen’ en het ‘gebruik maken’ — een en ander in de betekenis die ingevolge art. 420bis, eerste lid sub b, Sr aan die begrippen toekomt — van zulke voorwerpen, en evenmin op het daarin voorkomende begrip ‘omzetten’.
3.4.2.
In het vorenstaande wordt gesproken over ‘in beginsel’, omdat niet valt uit te sluiten dat anders moet worden geoordeeld in het bijzondere geval dat zulk ‘overdragen’, ‘gebruik maken’ of ‘omzetten’ van door eigen misdrijf verkregen voorwerpen plaatsvindt onder omstandigheden die niet wezenlijk verschillen van gevallen waarin een verdachte die een bepaald misdrijf heeft begaan en die daarmee de door dat misdrijf verkregen voorwerpen verwerft of voorhanden heeft, zich automatisch ook schuldig zou maken aan het witwassen van die voorwerpen. Voorkomen moet immers worden dat de hiervoor onder 3.3 weergegeven regels worden omzeild enkel door het tenlasteleggen en/of bewezenverklaren van een andere delictsgedraging dan ‘verwerven’ of ‘voorhanden hebben’. In zo een bijzonder geval geldt eveneens dat, wil het handelen kunnen worden aangemerkt als ‘witwassen’, sprake dient te zijn van een gedraging die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van die voorwerpen gericht karakter heeft in de hierboven onder 3.3 omschreven zin.’
4.3.2
Rekwirant is van mening dat de door het Hof gegeven vrijspraak van het onderdeel B) van het aan de verdachte onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde is, zelfs al is deze vrijspraak niet gemotiveerd, reeds in het licht van 's Hofs vaststellingen met betrekking tot het aan de verdachte onder 2 tenlastegelegde niet zonder meer begrijpelijk is.
5.
Indien de Hoge Raad van oordeel mocht zijn dat aan de gegeven vrijspraak van het onderdeel B) van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde geacht moet worden ten grondslag te liggen 's Hofs kennelijke oordeel dat de tenlastegelegde handelingen geen witwassen kunnen opleveren, bijvoorbeeld omdat de BMW en het huis te [b-plaats] opbrengsten zijn van een door betrokkene zelf (mede-)gepleegd misdrijf, dan had het Hof dit onder 1 primair of subsidiair tenlastegelegde onderdeel wel bewezen dienen te verklaren en had het vervolgens de verdachte, omdat het bewezenverklaarde niet als ‘witwassen’ kan worden gekwalificeerd, moeten ontslaan van alle rechtsvervolging. De door het Hof gegeven vrijspraak getuigt in deze visie derhalve van een verkeerde rechtsopvatting. 's Hofs gegeven vrijspraak is in ieder geval niet naar de eis der Wet met redenen omkleed.
Middel II
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming nietigheid meebrengt als bedoeld in artikel 79, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, aangezien het Hof ten onrechte geen beslissing heeft gegeven op de door de advocaat-generaal gevorderde verbeurdverklaring en daaraan (mede) ten grondslag heeft gelegd de redengeving dat op de goederen, waarvan de verbeurdverklaring wordt gevorderd, conservatoir beslag ligt. Deze redengeving getuigt van een verkeerde rechtsopvatting.
Toelichting:
1.
Door de advocaat-generaal is gevorderd dat de conservatoir inbeslaggenomen bovengenoemde woning en de BMW X3 verbeurd zullen worden verklaard. Het Hof heeft echter niet beslist op het beslag en daartoe het volgende overwogen:
‘De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de woning aan de [a-straat 1] te [b-plaats] en de BMW X3 verbeurd worden verklaard. Het hof overweegt dat op de woning en het voertuig conservatoir beslag rust in de zin van art. 94a Sv. Op basis van HR 19 februari 2008, NJ 2008, 129, is het onmogelijk om goederen waarop conservatoir beslag rust, verbeurd te verklaren. Gelet op het karakter van het gelegde beslag zal het hof daarom niet beslissen op het beslag.’
2.1
Het Hof baseert zijn oordeel aldus op HR NJ 2008/129 (ECLI:NL:HR:2008:BC4453). In zijn aan dit arrest voorafgaande conclusie vraagt de toenmalige AG Bleichrodt ambtshalve aandacht voor het feit dat het Hof een tweetal geldbedragen verbeurd heeft verklaard terwijl hierop conservatoir beslag rustte. Volgens de AG is dit — gelet op het verschillende karakter van de beide beslaggronden (art. 94 Sv versus art. 94a Sv) — niet mogelijk. Hij stelt in zijn conclusie:
‘4.1
Ambtshalve vraag ik aandacht voor het volgende.
Het Hof heeft onder meer verbeurdverklaard een bedrag van fl. 4054,10 en BEF 600.
Het proces-verbaal van politie (blz. 194) houdt in dat deze bedragen op de voet van art. 94a Sv in beslag genomen zijn. Dat was mogelijk omdat de opzettelijke overtreding van art. 8.1 van de Wet Milieubeheer is bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie (art. 1 a onder 1o in verbinding met art. 2, eerste lid en art. 6 onder 1o WED).
4.2
Het geld is dus voor een bepaald doel inbeslaggenomen, te weten met het oog op het verhaal van een eventueel op te leggen geldboete (of betalingsverplichting ex art. 36e Sr). Het kan daartoe in dit geval ook dienen, nu onder meer een geldboete van € 5000, — is opgelegd.
4.3
Het karakter van een dergelijk beslag verschilt van een beslag ex art. 94 Sv. Er is ook verschil voor wat betreft de toepasselijke wetsbepalingen (vgl. art. 94c Sv). Bij de einduitspraak hoeft de rechter noch in de hoofdzaak noch in een eventuele ontnemingszaak over een zodanig beslag een beslissing te geven; het beslag gaat bij het onherroepelijk worden van de uitspraak van rechtswege over in een executoriaal beslag (vgl. art. 574 Sv en HR 13 juni 1995, NJ 1995, 654). Op het inbeslaggenomen voorwerp kan dan een boete of een verplichting tot het betalen van een bedrag ter ontneming van wederrechtelijk voordeel worden verhaald. Daarbij past ook dat een zodanig beslag kan worden opgeheven indien zekerheid wordt gesteld.
Dat tussen de verschillende soorten beslagen moet worden onderscheiden volgt ook uit de rechtspraak die inhoudt dat een art. 94 Sv beslag op de juiste wijze zal moeten worden ‘omgezet’ in een art. 94a Sv beslag wil men voor een boete etc. verhaal kunnen nemen op wat inbeslaggenomen is. Ook in een beklagprocedure zal de status van het beslag moeten worden vastgesteld, omdat de criteria voor de beoordeling van een klaagschrift verschillen, al naar gelang er sprake is van een beslag ex art. 94 Sv of van een beslag op grond van art. 94a Sv.
4.4
Daarvoor vatbare voorwerpen kunnen worden verbeurdverklaard (art. 33a Sr). Die voorwerpen hoeven niet te zijn inbeslaggenomen, zoals ook volgt uit art. 34 Sr, al is dat bijna altijd wel het geval. De wettelijke regeling houdt in dat de veroordeelde ofwel het verbeurdverklaarde voorwerp (indien dat niet is inbeslaggenomen) alsnog uitlevert ofwel dat bij voorafgaande inbeslagneming de verbeurdverklaring wordt tenuitvoergelegd ten aanzien van het beslagen voorwerp.
Dat laatste kan echter mijns inziens niet ingeval het gaat om een beslag ex art. 94a Sv. Dat strekt immers tot het veiligstellen van het verhaal van een opgelegde vermogenssanctie en niet om het inbeslaggenomen goed voorwerp te maken van een afzonderlijke, toe te voegen, sanctie. Dat is in deze zaak uit het oog verloren. Met als gevolg dat de verdachte niet alleen een geldboete kreeg opgelegd, maar het Hof tevens de verbeurdverklaring heeft uitgesproken van een geldbedrag dat nu juist met het oog op het verhaal van een eventuele geldboete inbeslaggenomen was. Naar mijn mening is er dus sprake van een misslag in het bestreden arrest waardoor de verdachte daadwerkelijk is geschaad.
4.5
Het voorgaande brengt mee dat de beslissing tot verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen geldbedragen niet in stand kan blijven.’
2.2
De Hoge Raad ziet, anders dan zijn AG, geen aanleiding tot ambtshalve vernietiging van het arrest ten aanzien van de verbeurdverklaring van de twee geldbedragen. De reden daarvoor zal kunnen worden gevonden in de staart van het arrest. Daarin overweegt de Hoge Raad dat de officier van justitie de raadsman heeft laten weten dat de geldbedragen aan verdachte dienen te worden teruggegeven. Uit een aantekening op het dossier volgt dat dit ook daadwerkelijk is geschied. Op grond hiervan zal kunnen worden afgeleid dat de Hoge Raad de overwegingen van zijn AG op zich onderschrijft, maar niet ambtshalve tot vernietiging van de beslissing tot verbeurdverklaring over is gegaan omdat het door de AG geschetste negatieve gevolg — de verdachte krijgt niet alleen een geldboete opgelegd, maar is ook het inbeslaggenomen geld kwijt dat nu juist met het oog op het verhaal van een eventuele geldboete inbeslaggenomen was — zich door de teruggave van het inbeslaggenomen geld aan de verdachte niet heeft gerealiseerd.
2.3
Rekwirant kan het hiervoor weergegeven standpunt van de toenmalige AG Bleichrodt niet onderschrijven. Anders dan het Hof heeft geoordeeld staat het feit dat conservatoir beslag rust op een voorwerp aan oplegging van de bijkomende straf van een verbeurdverklaring niet in de weg. Rekwirant merkt in dit verband op dat artikel 34 van het Wetboek van Strafrecht het ook mogelijk maakt voorwerpen die niet (met het oogmerk op verbeurdverklaring) inbeslaggenomen zijn verbeurd te verklaren. Mede gelet daarop valt niet, zonder meer, in te zien waarom verbeurdverklaring niet mogelijk zou zijn van voorwerpen, zoals in dit geval een woning en een BMW, waarop conservatoir beslag rust. De rechter zal immers bij de vraag of een geldboete dient te worden opgelegd en zo ja, bij het bepalen van de hoogte daarvan, rekening kunnen houden met het feit dat er tevens de bijkomende straf van verbeurdverklaring van kostbare goederen wordt opgelegd. Daarnaast zal de rechter in een eventuele ontnemingsprocedure die verbeurdverklaring in zijn beoordeling kunnen betrekken door, bijvoorbeeld, gebruik te maken van zijn (ruime) matigingsbevoegdheid.
2.4.1
Het Hof heeft mitsdien ten onrechte geen beslissing gegeven op de vordering van de advocaat-generaal tot verbeurdverklaring, althans getuigt 's Hofs redengeving om dienaangaande niet een beslissing te geven van een verkeerde rechtsopvatting.
Indien een van de cassatiemiddelen doel mocht treffen zal het arrest van het Gerechtshof niet in stand kunnen blijven. Rekwirant verzoekt de Hoge Raad der Nederlanden dan ook dit arrest te vernietigen en vervolgens te bevelen hetgeen overeenkomstig de bepalingen der wet behoort of had behoren te geschieden.
's‑Gravenhage, 19 maart 2015
M. van der Horst,
Advocaat-generaal bij het ressortsparket