TPWS 2018/98
De Hoge Raad herhaalt ECLI:NL:HR:2016:1315 en ECLI:NL:HR:2017:3022 m.b.t. betrekken van het niet geven van een (aannemelijke) verklaring in bewijsoverwegingen. Klacht berust op de opvatting dat de enkele omstandigheid dat verdachte een persoon a.b.i. art. 217 Sv is, eraan in de weg staat dat de rechter in zijn overwegingen omtrent het gebezigde bewijsmateriaal betrekt dat verdachte niet een aannemelijke verklaring heeft gegeven voor het genoemde voorhanden hebben van een gestolen goed. Die opvatting is onjuist.
HR 25-09-2018, ECLI:NL:HR:2018:1767
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
25 september 2018
- Zaaknummer
16/06069
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2018:1767, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 25‑09‑2018
ECLI:NL:PHR:2018:645, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 26‑06‑2018
Beroepschrift, Hoge Raad, 28‑04‑2017
Essentie
De Hoge Raad herhaalt ECLI:NL:HR:2016:1315 en ECLI:NL:HR:2017:3022 m.b.t. betrekken van het niet geven van een (aannemelijke) verklaring in bewijsoverwegingen. Klacht berust op de opvatting dat de enkele omstandigheid dat verdachte een persoon a.b.i. art. 217 Sv is, eraan in de weg staat dat de rechter in zijn overwegingen omtrent het gebezigde bewijsmateriaal betrekt dat verdachte niet een aannemelijke verklaring heeft gegeven voor het genoemde voorhanden hebben van een gestolen goed. Die opvatting is onjuist.
Uitspraak
Aantekening redactie
In deze zaak waren de feiten als volgt. Op 31 oktober 2015 tussen 01:00 uur ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.