Einde inhoudsopgave
De faillissementspauliana (O&R nr. 75) 2012/6.4.2.2.2
6.4.2.2.2 Vernietiging van een betaling
mr. R.J. van der Weijden, datum 26-10-2012
- Datum
26-10-2012
- Auteur
mr. R.J. van der Weijden
- JCDI
JCDI:ADS380788:1
- Vakgebied(en)
Insolventierecht / Faillissement
Voetnoten
Voetnoten
Zie anders Kortmann en Faber 1995, p. 131-133.
Of art. 51 lid 1 Fw (mede) met dit doel is geschreven, kan worden betwijfeld. De wetgever lijkt deze bepaling overbodig te vinden, zie Parl. Gesch. Wijziging Rv e.a.w. (Inv. 3, 5 en 6), p. 399. Opgemerkt wordt dat de verwijzing naar afdeling 6.4.2 BW slechts 'duidelijkheidshalve' is toegevoegd. Daarnaast geldt dat bij de actio Pauliana buiten faillissement niet is voorzien in een wettelijke grondslag voor de vordering tot restitutie van een paulianeuze betaling.
Denk ook aan het geval waarin de curator na een succesvol beroep op de faillissementspauliana een derde-verkrijger aanspreekt die niet op grond van art. 51 lid 2 Fw wordt beschermd. Als de derde het goed niet meer heeft —bijvoorbeeld omdat hij het heeft overgedragen aan een vierde die zich wel op art. 51 lid 2 Fw kan beroepen vormt art. 51 lid 1 Fw de grondslag van de vordering op de derde-verkrijger. Revindicatie is in dat geval niet mogelijk.
Wordt niet de rechtshandeling die de rechtsgrond voor de betaling vormde vernietigd, maar de betaling zelf, dan is van een vordering uit onverschuldigde betaling geen sprake. Het met terugwerkende kracht wegvallen van de rechtsgevolgen van de betaling - het tenietgaan van de vordering - heeft slechts tot gevolg dat de vordering achteraf bezien steeds heeft bestaan. De terugwerkende kracht brengt niet mee dat de boedel jegens de betaalde schuldeiser een vordering uit onverschuldigde betaling heeft.1 De rechtsgrond voor de betaling is immers nog steeds in tact. De grondslag voor de vordering tot restitutie van het door de schuldenaar betaalde is art. 51 lid 1 Fw.2De regels inzake onverschuldigde betaling zijn op deze vordering niet rechtstreeks, maar van overeenkomstige toepassing. Dit is een van de gevallen waarin art. 51 lid 1 Fw geen overbodige bepaling is.3