Einde inhoudsopgave
De faillissementspauliana (O&R nr. 75) 2012/5.4.1
5.4.1 Inleiding
mr. R.J. van der Weijden, datum 26-10-2012
- Datum
26-10-2012
- Auteur
mr. R.J. van der Weijden
- JCDI
JCDI:ADS377111:1
- Vakgebied(en)
Insolventierecht / Faillissement
Voetnoten
Voetnoten
Zie HR 22 maart 1991, NJ 1992, 214, nt. PvS (Loeffen q.q./Mees & Hope II).
Het is niet nodig dat aan beide subjectieve vereisten is voldaan, zie Rb. Amsterdam 28 oktober 2009, JOR 2010/30, nt. NEDF.
Zie hierover § 5.3 van hoofdstuk 2.
Vgl. HR 24 maart 1995, Nl 1995, 628, nt. PvS (Gispen q.q./IFN); HR 20 november 1998, NJ 1999, 611, nt. SCJJK; JOR 1999/19, nt. NEDF (Verkerk/Tiethoffq.q.); HR 16 juni 2000, NJ 2000, 578, nt. PvS; JOR 2000/201(Van Dooren q.q./ABN AMRO I) en HR 29 juni 2001, NJ 2001, 662, nt. WMK; JOR 2001/220(Meijs q.q./Bank of Tokyo).
Met de faillissementspauliana kunnen ook verplicht verrichte rechtshandelingen worden aangevochten. Hoewel dit uit de tekst van art. 47 Fw niet volgt, is voor de vernietiging van een verplicht verrichte rechtshandeling op de eerste plaats vereist dat de rechtshandeling tot benadeling van schuldeisers heeft geleid.1 Daarnaast moet zijn voldaan aan één van de twee in art. 47 Fw genoemde subjectieve vereisten: 'wetenschap van de faillissementsaanvraag' en 'overleg'.2 In deze twee nauwkeurig in de wet omschreven gevallen staat de wetgever een uitzondering toe op het uitgangspunt dat verplicht verrichte rechtshandelingen niet voor vernietiging in aanmerking komen.3 Vanwege het uitzonderingskarakter van de twee in art. 47 Fw gegeven vernietigingsgronden worden deze in de jurisprudentie van de Hoge Raad restrictief uitgelegd.4 De vraag is of dit terecht (en wenselijk) is. Kijkt men niet alleen naar het uitgangspunt waartoe de wetgever is gekomen, maar ook naar de belangenafweging die daaraan vooraf is gegaan, dan lijkt een ruimer toepassingsbereik van art. 47 Fw in dit verband goed verdedigbaar. In § 4.2 worden de twee vernietigingsgronden van art. 47 Fw kritisch besproken. In § 4.3 wordt vervolgens bezien in hoeverre art. 3.2.5 van het Voorontwerp Insolventiewet tegemoet zou hebben kunnen komen aan de op art. 47 Fw gegeven kritiek.