De faillissementspauliana
Einde inhoudsopgave
De faillissementspauliana (O&R nr. 75) 2012/2.5.3.2:2.5.3.2 Verplichtingen moeten worden nagekomen
De faillissementspauliana (O&R nr. 75) 2012/2.5.3.2
2.5.3.2 Verplichtingen moeten worden nagekomen
Documentgegevens:
mr. R.J. van der Weijden, datum 26-10-2012
- Datum
26-10-2012
- Auteur
mr. R.J. van der Weijden
- JCDI
JCDI:ADS381980:1
- Vakgebied(en)
Insolventierecht / Faillissement
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Zie voor de grondslag van dit rechtsbeginsel Schut 1987, p. 5 e.v.; Mok 1997 en Chao Duivis 2000, p. 41 e.v.
Het paulianeuze karakter van een onverplicht verrichte rechtshandeling werd volgens de wetgever slechts vastgesteld aan de hand van de vraag of de schuldenaar wetenschap van benadeling had. De wetenschap van degene met of jegens wie de schuldenaar handelde diende slechts om de rechtsgevolgen van de vernietiging ten opzichte van hem te kunnen rechtvaardigen, zie § 5.2 van dit hoofdstuk.
Van der Feltz I, p. 434.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Partijen zijn volgens hun afspraken gebonden.1 De schuldenaar van een opeisbare schuld is ten opzichte van zijn schuldeiser verplicht om deze aan hem te voldoen. Het verplichte karakter van de voldoening neemt echter niet weg dat deze onder omstandigheden kan leiden tot benadeling van de overige schuldeisers. De vraag die de wetgever moest beantwoorden is of een dergelijke verplicht verrichte rechtshandeling - evenals een onverplicht verrichte rechtshandeling - reeds paulianeus is als komt vast te staan dat de schuldenaar wetenschap van benadeling had.2 Hoe verhoudt het belang van de benadeelde schuldeisers zich tot het voor de schuldenaar geldende 'pacta sunt servanda'? De wetgever merkt hierover op:
"In de natuur der Pauliana ligt, dat zij slechts handelingen kan treffen, die de schuldenaar onverplicht verricht. Den schuldenaar kan er geen grief van gemaakt worden, wanneer hij datgene doet, waartoe voor hem een rechtsplicht bestaat; men kan niet beweren dat hij opzettelijk het onderpand zijner schuldeischers wegmaakt, indien hij het gebruikt juist om zijne schulden te kwijten. Evenmin is er een redelijke rechtsgrond aan te wijzen, om hem, die datgene ontving, waarop hij krachtens zijn vorderingsrecht aanspraak had, tot teruggaaf daarvan te noodzaken. Het is eene logische tegenstrijdigheid en tevens eene gevaarlijke inconsequentie, indien de wet eenerzijds aan den schuldenaar de plicht oplegt om te voldoen, en den schuldeischers het recht geeft om zijn schuld in te vorderen, en tegelijkertijd anderzijds den mede-schuldeischers de bevoegdheid verleent om de handeling, die dus strekte tot kwijting van een wettelijken rechtsplicht en voldoening aan een wettelijk vorderingsrecht, weer ongedaan te maken."3
Volgens de wetgever kan de schuldenaar die een opeisbare schuld betaalt, in beginsel geen verwijt worden gemaakt als de betaling leidt tot benadeling van schuldeisers. Dit geldt kennelijk zelfs als hij op het moment van de betaling wetenschap van benadeling had. Evenmin is er volgens de wetgever een goede reden om in een dergelijk geval de schuldeiser die het betaalde heeft ontvangen tot teruggave daarvan aan te spreken.