Zie HR 7 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT3659, NJ 2005/448; HR 4 december 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB7104. Zie tevens HR 14 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ3717, NJ 2011/285 (bedreiging met zware mishandeling), HR 11 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4474 (bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht), en HR 20 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:245, NJ 2018/118 (bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht), heeft de Hoge Raad het criterium als volgt onder woorden gebracht: 'in redelijkheid de vrees kon ontstaan'.
HR, 18-09-2018, nr. 16/06000
ECLI:NL:HR:2018:1679
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
18-09-2018
- Zaaknummer
16/06000
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:1679, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 18‑09‑2018; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:620
ECLI:NL:PHR:2018:620, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑06‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:1679
Beroepschrift, Hoge Raad, 28‑09‑2017
- Vindplaatsen
NJ 2018/454 met annotatie van J.M. Reijntjes
SR-Updates.nl 2018-0342
NbSr 2018/334
Uitspraak 18‑09‑2018
Inhoudsindicatie
Bedreiging met zware mishandeling via LinkedIn door bericht te sturen met de woorden "Praat in mijn gezicht, dan trap ik het voor je kapot", art. 285 Sr. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2005:AT3659 m.b.t. vereisten voor veroordeling t.z.v. bedreiging met zware mishandeling. Het Hof heeft vastgesteld dat verdachte aan aangever via LinkedIn meermalen berichten heeft verstuurd, waaronder het in de bewezenverklaring vermelde bericht, inhoudende "Praat in mijn gezicht, dan trap ik het voor je kapot" en dat dit bericht evident betrekking had op het gezicht van aangever en niet dat van verdachte. Het Hof heeft vervolgens kennelijk geoordeeld dat door het in de bewezenverklaring vermelde bericht bij aangever in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. Bij dat oordeel heeft het Hof mede betrokken het eveneens door verdachte op dezelfde datum verzonden bericht, inhoudende "Je bent een bange kanker boer anders was je niet naar de politie gegaan verwacht een confrontatie met mij of mijn vrienden want jij komt hier niet mee weg". Dit oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. CAG: anders.
Partij(en)
18 september 2018
Strafkamer
nr. S 16/06000
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 1 november 2016, nummer 21/006011-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.S. Nan, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest maar uitsluitend wat betreft de beslissingen met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde feit en de strafoplegging, en tot terugwijzing van de zaak opdat deze in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt over de bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde.
2.2.1.
Aan de verdachte is onder 1 tenlastegelegd dat:
"hij op of omstreeks 3 december 2014, in de gemeente Groningen en/of Den Haag, althans in Nederland, een persoon genaamd [betrokkene 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend die [betrokkene 1] via het internet (Linkedin) een bericht gestuurd met de woorden: "Je bent een bange kanker boer anders was je niet naar de politie gegaan verwacht een confrontatie met mij of mijn vrienden want jij komt hier niet mee weg" en/of "Praat in mijn gezicht, dan trap ik het voor je kapot", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking."
2.2.2.
Daarvan is bewezenverklaard dat:
"hij op 3 december 2014, in Nederland, een persoon genaamd [betrokkene 1] , heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend die [betrokkene 1] via het internet (Linkedin) een bericht gestuurd met de woorden: "Praat in mijn gezicht, dan trap ik het voor je kapot"."
2.2.3.
Deze bewezenverklaring steunt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte, inclusief bijlagen (...) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als van [betrokkene 1] :
Plaats delict: Groningen.
Ik doe aangifte van (...) bedreiging. (...) Bij mij bestond de overtuiging dat verdachte zijn bedreiging werkelijk ten uitvoer zou leggen. (...) De man die dit betreft is mij bekend als zijnde [verdachte] . [verdachte] kijkt vaak op mijn LinkedIn account. Ik kreeg hier een aantal reacties op met bedreigingen erin. Ik heb deze berichten uitgeprint en meegenomen. (...) op woensdag 3 december 2014 omstreeks 09:53 uur zag ik dat [verdachte] weer een bericht had gestuurd. Hierin stond de volgende bedreiging (...): 'Praat in mijn gezicht, dan trap ik het voor je kapot.'
(...)
3. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (...) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van verdachte [verdachte] :
(...)
Vraag verbalisant: Op woensdag 3 december 2014 heeft u weer een bericht gestuurd aan [betrokkene 1] via LinkedIn waarin stond: (...) 'Praat in mijn gezicht dan trap ik het voor je kapot.' Wat bedoelt u daarmee? Antwoord verdachte: Dit was een reactie op zijn bericht."
2.2.4.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"In het onder 1 ten laste gelegde zijn twee door verdachte aan aangever verzonden berichten opgenomen (...). Het hof is van oordeel dat het eerste deel daarvan weliswaar als uiterst onaangenaam valt aan te merken, maar dat deze uitlating niet gebracht kan worden onder bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, dan wel met zware mishandeling, zoals bedoeld in artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Dat ligt anders waar het gaat om de tekst 'Praat in mijn gezicht, dan trap ik het voor je kapot'. De daaraan door de raadsman gegeven taalkundige uitleg, als zou verdachte zijn eigen gezicht op het oog hebben gehad, is wellicht strikt genomen niet onjuist. Gelet echter op de aard en de verdere inhoud van de door verdachte gezonden berichten gaat deze interpretatie voorbij aan de - naar het oordeel van het hof evidente - bedoeling van de zender om niet zichzelf maar aangever te treffen. Daarmee is sprake van bedreiging met zware mishandeling."
2.3.
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met zware mishandeling is in een geval als het onderhavige vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de betrokkene in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat deze zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen (vgl. HR 7 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT3659, NJ 2005/448).
2.4.1.
Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte aan de aangever via LinkedIn meermalen berichten heeft verstuurd, waaronder het in de bewezenverklaring vermelde bericht van 3 december 2014, inhoudende "Praat in mijn gezicht, dan trap ik het voor je kapot" en dat dit bericht evident betrekking had op het gezicht van de aangever en niet dat van de verdachte. Het Hof heeft vervolgens kennelijk geoordeeld dat door het in de bewezenverklaring vermelde bericht bij de aangever in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. Bij dat oordeel heeft het Hof mede betrokken het eveneens door de verdachte op dezelfde datum verzonden bericht, inhoudende "Je bent een bange kanker boer anders was je niet naar de politie gegaan verwacht een confrontatie met mij of mijn vrienden want jij komt hier niet mee weg".
2.4.2.
Dit oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
2.5.
Het middel faalt.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in het bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 september 2018.
Conclusie 19‑06‑2018
Inhoudsindicatie
Conclusie AG over bewezenverklaring van bedreiging met zware mishandeling. Uiten van de woorden “Praat in mijn gezicht, dat trap ik het voor je kapot”. De AG stelt zich op het standpunt dat de Hoge Raad het arrest van het hof m.b.t. het onder 1 ten laste gelegde feit en de strafoplegging dient te vernietigen omdat het oordeel van het hof dat sprake is van bedreiging met zware mishandeling ontoereikend is gemotiveerd.
Nr. 16/06000 Zitting: 19 juni 2018 | Mr. D.J.C. Aben Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, heeft bij arrest van 1 november 2016 de verdachte wegens 1. “bedreiging met zware mishandeling” en 2. “mishandeling” veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke taakstraf voor de duur van veertig uren, subsidiair twintig dagen vervangende hechtenis met een proeftijd van twee jaren. Tevens heeft het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard.
2. Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld. Mr. J.S. Nan, advocaat te 's-Gravenhage, heeft een middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel klaagt in de kern dat het hof, mede in het licht van een daartoe gevoerd verweer, ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, onder 1 heeft bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met zware mishandeling.
4. Alvorens over te gaan tot bespreking van het middel, geef ik eerst het tenlastegelegde feit onder 1, de bewezenverklaring onder 1, de bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverweging – voor zover relevant – weer.
5. Aan de verdachte is onder 1 ten laste gelegd dat:
“hij op of omstreeks 3 december 2014, in de gemeente Groningen en/of Den Haag, althans in Nederland, een persoon genaamd [betrokkene 1] . heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend [betrokkene 1] via het internet (Linkedin) een bericht gestuurd met de woorden: "Je bent een bange kanker boer anders was je niet naar de politie gegaan verwacht een confrontatie met mij of mijn vrienden want jij komt hier niet mee weg" en/of "Praat in mijn gezicht, dan trap ik het voor je kapot", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking”
6. Het hof heeft ten laste van de verdachte (onder meer) bewezen verklaard dat:
“hij op 3 december 2014, in Nederland, een persoon genaamd [betrokkene 1] , heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend [betrokkene 1] via het internet (Linkedin) een bericht gestuurd met de woorden: “Praat in mijn gezicht, dan trap ik het voor je kapot”.
7. De bewezenverklaring van feit 1 steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte, inclusief bijlagen (pagina 3 e.v. van voornoemd proces-verbaal) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven – als verklaring van [betrokkene 1] :
Plaats delict: Groningen.
Ik doe aangifte van mishandeling en bedreiging. Het geweld dat op mij werd uitgeoefend veroorzaakte pijn en/of letsel. Bij mij bestond de overtuiging dat verdachte zijn bedreiging werkelijk ten uitvoer zou leggen. (...) De man die dit betreft is mij bekend als zijnde [verdachte] . [verdachte] kijkt vaak op mijn Linkedln account. Ik kreeg hier een aantal reacties op met bedreigingen erin. Ik heb deze berichten uitgeprint en meegenomen. (...) op woensdag 3 december 2014 omstreeks 09:53 uur zag ik dat [verdachte] weer een bericht had gestuurd. Hierin stond de volgende bedreiging (...): ‘Praat in mijn gezicht, dan trap ik het voor je kapot.’
(...)
3. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (pagina 26 e.v. van voornoemd proces-verbaal) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van verdachte [verdachte] :
(...)
(...) Vraag verbalisant: Op woensdag 3 december 2014 heeft u weer een bericht gestuurd aan [betrokkene 1] via Linkedln waarin stond: (...) ‘Praat in mijn gezicht dan trap ik het voor je kapot.’ Wat bedoelt u daarmee? Antwoord verdachte: Dit was een reactie op zijn bericht.”
8. Voorts heeft het hof, voor zover voor de bespreking van het middel relevant, het volgende overwogen:
“In het onder 1 ten laste gelegde zijn twee door verdachte aan aangever verzonden berichten opgenomen, zoals hierboven weergegeven. Het hof is van oordeel dat het eerste deel daarvan weliswaar als uiterst onaangenaam valt aan te merken, maar dat deze uitlating niet gebracht kan worden onder bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, dan wel met zware mishandeling, zoals bedoeld in artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Dat ligt anders waar het gaat om de tekst 'Praat in mijn gezicht, dan trap ik het voor je kapot. De daaraan door de raadsman gegeven taalkundige uitleg, als zou verdachte zijn eigen gezicht op het oog hebben gehad, is wellicht strikt genomen niet onjuist. Gelet echter op de aard en de verdere inhoud van de door verdachte gezonden berichten gaat deze interpretatie voorbij aan de - naar het oordeel van het hof evidente - bedoeling van de zender om niet zichzelf maar aangever te treffen. Daarmee is sprake van bedreiging met zware mishandeling.”
9. Het middel klaagt in het bijzonder dat “Niet kan blijken dat het hof de juiste maatstaf heeft gehanteerd, te weten dat de bedreiging van dien aard was en onder zodanige omstandigheden is geschied, dat bij de betrokkene in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat deze zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Althans de bewezenverklaring is ontoereikend gemotiveerd omdat deze uit de bewijsvoering van het Hof niet zonder meer kan volgen en niet is gerespondeerd op het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de zijde van de verdediging op dit punt.”
10. Het is vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging vereist is dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd ook zou worden gepleegd.1.Niet vereist is dat de bedreigde zich daadwerkelijk in zijn persoonlijke vrijheid voelt aangetast. Voldoende is dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat ze in het algemeen een dergelijke vrees kan opwekken.2.Wanneer de woorden die aan de ander worden toegevoegd overduidelijk een bedreigend karakter hebben, zal het misdrijf al wel zijn gegeven.3.Wanneer echter de gebezigde woorden op zichzelf beschouwd geen bedreiging met een misdrijf als bedoeld in art. 285 Sr opleveren, komt het aan op de omstandigheden waaronder de woorden zijn geuit.4.
11. In het bestreden arrest heeft het hof geoordeeld dat de verdachte, gelet op de aard en de verdere inhoud van de door verdachte gezonden berichten, met de bewezen verklaarde uitlatingen de evidente bedoeling had om niet zichzelf maar aangever te treffen. In dat oordeel ligt besloten dat de uitlating van de verdachte onder zodanige omstandigheden is geschied, dat bij de betrokkene in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij zou worden mishandeld en daarbij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. Gelet op hetgeen hiervoor onder 10 is vooropgesteld, is het hof bij de beoordeling of sprake is van bedreiging met zware mishandeling dan ook van de juiste maatstaf uitgegaan. In zoverre faalt het middel.
12. Aan de steller van het middel kan echter worden toegegeven dat de door de verdachte gebezigde woorden (taalkundig bezien) strikt genomen geen bedreiging met zware mishandeling opleveren. In dat geval komt het mede aan op de kennelijke bedoeling van degene die de woorden heeft geuit.5.Als de woorden evident zijn gebezigd teneinde angst aan te jagen, doch syntactisch of semantisch onzorgvuldig zijn gekozen, hoeft de bedreiging het daarmee beoogde effect immers niet te missen. Hetgeen met de gewraakte woorden is bedoeld dient mede te worden afgeleid uit de concrete omstandigheden waaronder de woorden zijn geuit, dat wil zeggen: de context ervan, die wordt gezocht in het antwoord op vragen als wie, wat, waar, wanneer, hoe.6.
13. Uit de gebezigde bewijsmiddelen noch uit de nadere bewijsoverweging van het hof kan echter worden afgeleid onder welke omstandigheden de uitlatingen zijn gedaan. Het hof heeft bij zijn oordeel slechts “de verdere inhoud van de door verdachte gezonden berichten” betrokken, zonder de inhoud van die berichten weer te geven, c.q. zonder dit oordeel nader te substantiëren met een weergave van daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Het oordeel van het hof dat sprake is van bedreiging met zware mishandeling is m.i. dan ook ontoereikend gemotiveerd.
14. In zoverre slaagt het middel.
15. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
16. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest maar uitsluitend wat betreft de beslissingen met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde feit en de strafoplegging, en tot terugwijzing van de zaak, opdat deze in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 19‑06‑2018
Zie HR 3 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004: AN9309.
HR 18 januari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR7062, NJ 2005/145.
Zie de noot van Keijzer onder HR 22 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP0096, NJ 2011/228: in het woord ‘bedreiging’ ligt de bedoeling besloten om de bedreigde persoon bang te maken.
Recentelijk nog heeft mijn ambtgenoot Harteveld een aantal uitspraken waarin het inderdaad aankwam op de concrete omstandigheden waaronder de (al dan niet bedreigende) uitlatingen waren gedaan op een rijtje gezet. Zie CAG Harteveld d.d. 23 januari 2018, ECLI:NL:PHR:2018:26, voorafgaand aan HR 20 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:245, NJ 2018/118.
Beroepschrift 28‑09‑2017
Cassatieschriftuur ex artikel 437 Sv
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
S 16/06000
GEEFT EERBIEDIG TE KENNEN
[verzoeker], geboren op [geboortedatum] 1983 en wonende aan de [adres] te ([postcode]) [woonplaats], dat verzoeker van cassatie van een hem betreffend arrest van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden met rolnummer 21/006011-15 en uitgesproken op 1 november 2016, het volgende middel voordraagt.
Middel
Schending van het recht en/of verzuim van vormen die met nietigheid worden bedreigd. In het bijzonder zijn art. 285 Sr en/of art. 359 juncto 415 Sv geschonden, doordat het oordeel van het Hof dat in casu sprake is van een bedreiging met zware mishandeling getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, dan wel ontoereikend is gemotiveerd. Niet kan blijken dat het Hof de juiste maatstaf heeft gehanteerd, te weten dat de bedreiging van dien aard was en onder zodanige omstandigheden is geschied, dat bij de betrokkene in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat deze zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Althans de bewezenverklaring is ontoereikend gemotiveerd omdat deze uit de bewijsvoering van het Hof niet zonder meer kan volgen en niet is gerespondeerd op het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de zijde van de verdediging op dit punt.
Toelichting
Ten laste van verzoeker is onder feit 1 bewezen verklaard dat hij:
‘op 3 december 2014, in Nederland, een persoon genaamd [betrokkene 1], heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend die [betrokkene 1] via het internet (Linkedin) een bericht gestuurd met de woorden: ‘Praat in mijn gezicht, dan trap ik het voor je kapot’.’
Ten aanzien daarvan is door de raadsman het volgende bij pleidooi aangevoerd:
‘Ter zake het onder 1 ten laste gelegde: bedreiging ex artikel 285 Sr
- 2.
De vraag is of hier sprake is van een bedreiging in strafrechtelijke zin (285 Sr). Het komt dan aan op de door cliënt gebruikte bewoordingen. De eerste zin in de tenlastelegging is weliswaar erg onvriendelijk en onbeleefd, maar in de kern genomen niet strafbaar. Het betreft geen bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en ook geen bedreiging met zware mishandeling. ‘Jij komt hier niet mee weg’ kan van alles betekenen en dat hoeft zeker geen betrekking te hebben op een fysieke handeling. Ook het woord ‘confrontatie’ duidt niet noodzakelijkerwijs op een fysieke ontmoeting. De tweede zin in de tenlastelegging levert evenmin een bedreiging als bedoeld in artikel 285 Sr op. ‘Praat in mijn gezicht, dan trap ik het voor je kapot’ betekent feitelijk dat het gezicht van cliënt zelf kapot getrapt zal worden. Ook dit is geen gezellige uiting en het zal ook zeker niet vriendelijk bedoeld zijn, maar het is te weinig om te kunnen spreken van voldoende wettig bewijs voor bedreiging.
- 3.
Gewezen wordt op jurisprudentie van de Hoge Raad, waarin de Hoge Raad te oordelen had over vergelijkbare uitlatingen. Uit het arrest van 20 september 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2131) ging het om de bewoordingen ‘ik bel mensen voor je, ik weet hoe je eruit ziet, ik weet waar je werkt’. De Hoge Raad oordeelde als volgt:
‘In het bestreden arrest ligt als oordeel van het Hof besloten dat door deze gedragingen van de verdachte bij (betrokkene 1] in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij bij de volgende confrontatie met de verdachte of een confrontatie met een ander, handelend namens de verdachte, daadwerkelijk zou worden mishandeld en dat zij daarbij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen.
Dit oordeel is niet toereikend gemotiveerd, nu noch uit de gebezigde bewijsmiddelen noch uit de nadere bewijsoverweging zonder meer kan worden afgeleid dat de bedreiging door de verdachte in de gegeven omstandigheden van dien aard was dat bij (betrokkene 1] in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij bij de volgende confrontatie met de verdachte of een confrontatie met een ander, handelend namens de verdachte, daadwerkelijk zou worden mishandeld en in het bijzonder niet dat zij daarbij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen.’
- 4.
Ook het dreigend op een ander aflopen en daarbij opmerken ‘Ik kom je nog wel tegen op straat’ levert volgens de Hoge Raad niet zonder meer een situatie waarbij in redelijkheid de vrees ontstaat dat de verdachte in kwestie bij een volgende confrontatie daadwerkelijk zwaar lichamelijk letsel zal toebrengen (HR 15 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5695). Zie ook HR 10 september 2013 (ECLI:NL:HR:2013:686); daar ging het om de bewoordingen ‘Als u denkt dat u hiermee wegkomt, heeft u het goed mis. (…) Een mes in de rug. Doe de groeten aan uw dochter. en uhm, zorg ervoor dat ze in de gaten wordt gehouden. (…) Want WIJ zullen u dit nooit vergeven.’
- 5.
Naar mijn mening zijn de uitlatingen die cliënt heeft gedaan van vergelijkbare aard en strekking. Dat geldt in elk geval voor de eerste zin in de tenlastelegging. Nu dat zonder meer geen bedreiging oplevert, gelet op de hier aangehaalde rechtspraak, meen ik dat de tweede uitlating in combinatie met de eerste uitlating niet alsnog een bedreiging kan opleveren. De tweede zin in de tenlastelegging zal zelfstandig beoordeeld moeten worden, en dat levert dan evenmin een bedreiging met zwaar lichamelijk letsel op. De taalkundige uitleg brengt met zich mee dat cliënt het hoe dan ook niet over het gezicht van aangever heeft gehad. Ook het feit dat aangever eerst een maand later aangifte heeft gedaan van bedreiging, alsook de omstandigheid dat de politie heeft aangedrongen op het doen van aangifte, leiden ertoe dat hier sprake is van gerede twijfel. Immers, vereist is dat bij aangever in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij — minst genomen — zwaar lichamelijk letsel zou oplopen in geval van een confrontatie. Dat is bewijsrechtelijk een flinke drempel en ik meen dat die drempel in deze zaak niet wordt gehaald.
- 6.
De verdediging concludeert dan ook tot vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde.’
Het Hof heeft naast de bewijsmiddelen 1 en 3 nog het volgende overwogen:
‘In het onder 1 ten laste gelegde zijn twee door verdachte aan aangever verzonden berichten opgenomen, zoals hierboven weergegeven. Het hof is van oordeel dat het eerste deel daarvan weliswaar als uiterst onaangenaam valt aan te merken, maar dat deze uitlating niet gebracht kan worden onder bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, dan wel met zware mishandeling, zoals bedoeld in artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht. Dat ligt anders waar het gaat om de tekst ‘Praat in mijn gezicht, dan trap ik het voor je kapot’. De daaraan door de raadsman gegeven taalkundige uitleg, als zou verdachte zijn eigen gezicht op het oog hebben gehad, is wellicht strikt genomen niet onjuist. Gelet echter op de aard en de verdere inhoud van de door verdachte gezonden berichten gaat deze interpretatie voorbij aan de — naar het oordeel van het hof evidente — bedoeling van de zender om niet zichzelf maar aangever te treffen. Daarmee is sprake van bedreiging met zware mishandeling.’
Allereerst valt uit de overwegingen van het Hof niet te ontwaren of het de juiste maatstaf heeft aangelegd om te bezien of in de omstandigheden van het geval sprake was van een bedreiging met zware mishandeling. Vaste jurisprudentie is wat dat betreft immers dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging met zware mishandeling vereist is dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied, dat bij de betrokkene in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat deze zwaar lichamelijk letsel zou oplopen (zie HR 7 juni 2005, NJ 2005/488 en bijvoorbeeld HR 20 september 2016, NJB 2016/1765). Het Hof komt in zijn overweging niet verder dan louter kwalificatieve termen, zonder de voormelde maatstaf aan te houden. Ten aanzien van het eerste deel van de tenlastelegging heeft het in dat verband overwogen dat deze ‘als uiterst onaangenaam valt aan te merken’ om de deelvrijspraak mee te motiveren. Als het Hof als maatstaf heeft gehanteerd dat voor een bedreiging het nodig is dat de uitlatingen verder moeten gaan dan uiterst onaangenaam dan getuigt zijn oordeel van een onjuiste rechtsopvatting.
Daar komt in casu nog bij dat het Hof heeft overwogen dat de aard en de verdere inhoud van de door verzoeker gezonden berichten de bedoeling van de zender (verzoeker dus) duidelijk maken om niet zichzelf maar aangever te treffen. Ook in dat verband is niet zonder meer duidelijk dat het Hof aldus de voormelde maatstaf heeft gehanteerd, omdat die overweging niet zonder meer iets zegt over de vraag of bij de betrokkene in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat deze zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen.
Mocht u menen dat het Hof (kennelijk) wel de juiste maatstaf heeft aangelegd, dan geldt het volgende. In ieder geval is de bewezenverklaring ontoereikend gemotiveerd, omdat het Hof niet verder is gekomen dan louter een taalkundige beoordeling van de uitlating met het oog op de andere door verzoeker verzonden berichten. Het gaat weliswaar om stevige woorden, maar over de verdere omstandigheden van het geval houdt het oordeel van het Hof niets in, ook niet in het licht van de gebezigde bewijsmiddelen. In hoger beroep is immers met een verwijzing naar diverse van uw arresten betoogd dat die redelijke vrees in casu niet kon zijn ontstaan bij de aangever. Ook in cassatie kan daarnaar worden verwezen.
Wat verzoeker betreft is met name HR 20 september 2016, NJB 2016/1765 van belang. Daarin werd een concrete confrontatie met een uitlating niet zonder meer als voldoende bedreigend beschouwd door u. In het onderhavige geval is de uitlating verstuurd via internet (LinkedIn), hetgeen in ieder geval in het onderhavige geval als minder bedreigend moet worden opgevat. Ook al zou, zoals het Hof heeft overwogen, de uitlating bedoeld zijn om aangever te treffen, dan levert dat in de omstandigheden van dit geval niet zonder meer op dat sprake is van bedreigingen die van dien aard zijn en onder zodanige omstandigheden zijn geschied, dat bij de aangever in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat deze zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. Uit uw jurisprudentie is voorts op te maken dat het enkel dreigen met een nieuwe confrontatie niet voldoende lijkt (zie bijvoorbeeld HR 15 januari 2013, NJ 2013/63).
Voorts verlangt u, zeker bij tegenspraak van de zijde van de verdediging, een behoorlijke motivering die is toegespitst op de omstandigheden van het geval. Ten aanzien van dat laatste kan worden verwezen naar HR 10 september 2013, NJ 2013/564. De feitenrechter zal voldoende aangaande de context moeten vaststellen om de toets der begrijpelijkheid in cassatie te kunnen doorstaan.
Als verzoeker dan naar de onderhavige bewijsvoering kijkt, dan meent hij dat deze tekortschiet. Het Hof is in zijn overwegingen weinig concreet, schetst onvoldoende de context in het licht waarvan de woorden zijn gebruikt en heeft niet geantwoord op het verweer dat in casu geen sprake is van een bedreiging met zwaar lichamelijk letsel ex art. 285 Sr, omdat bij de aangever in redelijkheid niet de vrees kon ontstaan dat hij minst genomen zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Dit verweer kan gelet op de onderbouwing ervan en de ondubbelzinnige conclusie, bezwaarlijk anders dan als uitdrukkelijk onderbouwd standpunt worden beschouwd. Het Hof heeft nagelaten aan te geven op basis waarvan gezegd kan worden dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied, dat bij aangever wel in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat deze zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Uit het bewijs volgt dat niet zonder meer, terwijl evenmin sprake is van een punt van ondergeschikt belang. Een nadere motivering had niet mogen ontbreken.
Het arrest kan dan ook niet in stand blijven.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. J.S. Nan, advocaat te Den Haag, die verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door verzoeker.
Den Haag, 28 september 2017
J.S. Nan