KG:024:2023:20 Toepassing inhoudingsvrijstelling en criterium aldaar gevestigd
Tekst
Geldend
Geldend vanaf 09-11-2023
- Bronpublicatie:
09-11-2023, Internet 2023, kennisgroepen.belastingdienst.nl (uitgifte: 09-11-2023, regelingnummer: KG:024:2023:20)
- Inwerkingtreding
09-11-2023
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
09-11-2023, Internet 2023, kennisgroepen.belastingdienst.nl (uitgifte: 09-11-2023, regelingnummer: KG:024:2023:20)
- Overige regelgevende instantie(s)
KG Dividendbelasting en Bronbelasting
- Vakgebied(en)
Dividendbelasting / Belastingplicht
Dividendbelasting / Inhoudingsvrijstelling
Dividendbelasting / Voorwerp van belasting
Aanleiding
Een Nederlandse vennootschap keert dividend uit aan een Amerikaanse vennootschap met de status van S-Corp. De S-Corp status heeft tot gevolg dat het inkomen van de S-Corp bij de aandeelhouders van de S-Corp in de belastingheffing wordt betrokken. De aandelen van de S-Corp worden gehouden door een vrijgestelde pensioenfondsstichting. De Nederlandse vennootschap wil de inhoudingsvrijstelling van artikel 4, tweede lid, onderdeel a, onder 2°, van de Wet op de dividendbelasting 1965 (hierna: Wet DB 1965) toepassen op de dividenduitkering.
Vraag
Is het voor de beoordeling of een opbrengstgerechtigde volgens de fiscale wetgeving van een verdragsstaat ‘aldaar is gevestigd’ relevant hoe de achterliggers van de opbrengstgerechtigde fiscaal worden behandeld?
Antwoord
Nee, beoordeeld dient te worden of de opbrengstgerechtigde op grond van de relevante nationale fiscale (winstbelasting)wetgeving van het betreffende verdragsland ‘aldaar is gevestigd’. Wie de achterliggers van de opbrengstgerechtigde zijn en hoe deze achterliggers fiscaal worden behandeld, is voor deze toets in beginsel niet van belang. Dat is slechts anders als deze feiten van invloed zijn op de bepaling of de opbrengstgerechtigde aldaar is gevestigd op basis van de relevante wetgeving van het betreffende verdragsland.
Beschouwing
Artikel 4, tweede lid, Wet DB 1965 voorziet in een inhoudingsvrijstelling voor internationale deelnemingsrelaties. Een van de voorwaarden voor toepassing van die vrijstelling is dat de opbrengstgerechtigde een lichaam is dat volgens de fiscale wetgeving van:
- 1.
een andere lidstaat van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte aldaar is gevestigd, of
- 2.
een staat waarmee Nederland een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting heeft gesloten of een openbaar lichaam binnen het Rijk waarvoor Nederland een regeling ter voorkoming van dubbele belasting heeft getroffen dat, onderscheidenlijk die, voorziet in een regeling voor dividenden, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie of een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, aldaar is gevestigd.
Op basis van de nationale fiscale (winstbelasting)wetgeving van het betreffende verdragsland dient te worden beoordeeld of de opbrengstgerechtigde een lichaam is dat aldaar is gevestigd. Volgens de wetsgeschiedenis wordt met de term ‘aldaar gevestigd’ bedoeld dat het lichaam als zodanig voor fiscale doeleinden aldaar niet als transparant wordt behandeld (Kamerstukken II, 2009/10, 32 129, nr. 3, p. 71 en Kamerstukken II, 2017/18, 34 788, nr. 3, p. 12).
Wordt een lichaam in het vestigingsland als niet transparant behandeld, dan is voor de beoordeling of dat lichaam aldaar is gevestigd verder niet meer relevant wie de achterliggers van de opbrengstgerechtigde zijn en hoe deze achterliggers fiscaal worden behandeld.