De faillissementspauliana
Einde inhoudsopgave
De faillissementspauliana (O&R nr. 75) 2012/2.6.3:2.6.3 Wel wetenschap van benadeling vereist bij de schuldenaar
De faillissementspauliana (O&R nr. 75) 2012/2.6.3
2.6.3 Wel wetenschap van benadeling vereist bij de schuldenaar
Documentgegevens:
mr. R.J. van der Weijden, datum 26-10-2012
- Datum
26-10-2012
- Auteur
mr. R.J. van der Weijden
- JCDI
JCDI:ADS377119:1
- Vakgebied(en)
Insolventierecht / Faillissement
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Bij het beantwoorden van de vraag onder welke omstandigheden een door de schuldenaar onverplicht verrichte rechtshandeling om niet met succes moet kunnen worden aangevochten, heeft de wetgever niet enkel gekeken naar het belang van degene met of jegens wie de schuldenaar handelde, maar ook naar dat van de schuldenaar zelf. Zijn recht om naar eigen inzicht over zijn vermogen te kunnen beschikken,1 weegt ook in het geval van een schenking in beginsel zwaarder dan het belang van de benadeelde schuldeisers, zo lijkt de wetgever van oordeel.
"Waarom wordt afgeweken van het stelsel van artikel 775 Wetboek van Koophandel — welk artikel sommige schenkingen absoluut nietig verklaart, zelfs waar beide partijen in goede trouw verkeren — behoeft na hetgeen hierboven [zie bl. 437 vlg.] over de absolute nietigheid is opgemerkt, wel geen nadere uiteenzetting. Maar ook reeds het niet-letten op de goede trouw van den schuldenaar is geheel onverdedigbaar en wordt door den staat van faillissement allerminst gerechtvaardigd. Het ware logischer geweest, indien de wetgever van 1838 een algemeen verbod om te schenken hadde uitgesproken. Zoolang toch het schenken eene geoorloofde handeling is, vordert de consequentie de rechtsgeldigheid te erkennen van elke dusdanige overeenkomst, te goeder trouw aangegaan door iemand, die bevoegd is over zijn vermogen te beschikken. Zonder twijfel maakt het karakter der schenking als liberaliteit het noodig, dat de wetgever hier bepaalde formaliteiten vordere en aan de vrijheid van partijen zekere grenzen stelle. Dit zij echter genoeg. De noodzakelijkheid om verder te gaan en de handeling geheel te verbieden, is nimmer gebleken, en zeker kan het faillissement geen reden zijn om a posteriori dit verbod op beperkte schaal uit te spreken."2
Het is om die reden dat de wetgever is afgeweken van art. 775 (oud) WvK, op grond waarvan bepaalde schenkingen absoluut nietig waren. In de huidige regeling kunnen rechtshandelingen om niet slechts met succes worden aangevochten, als de schuldenaar wetenschap van benadeling had.3