Einde inhoudsopgave
Verdrag inzake het wegverkeer
Artikel 19 Overwegen
Geldend
Geldend vanaf 03-09-1993
- Bronpublicatie:
03-03-1992, Trb. 1997, 25 (uitgifte: 01-01-1997, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
03-09-1993
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
03-03-1992, Trb. 1997, 25 (uitgifte: 01-01-1997, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Bijzondere onderwerpen
Verkeersrecht / Bijzondere onderwerpen
Weggebruikers dienen extra voorzichtig te zijn bij het naderen en oversteken van overwegen. Met name:
- (a)
Elke bestuurder van een voertuig dient met matige snelheid te rijden;
- (b)
Onverminderd de verplichting om gevolg te geven aan een aanwijzing van een verkeerslicht of een geluidssignaal om te stoppen, mag een weggebruiker zich niet op een overweg begeven wanneer de bomen of de halve bomen de weg afsluiten, dan wel in beweging zijn om in deze stand te worden gebracht, of wanneer de halve bomen nog niet geheel zijn geopend;
- (c)
Indien een overweg niet is voorzien van bomen, halve bomen of verkeerslichten, mag een weggebruiker zich niet op die overweg begeven zonder er zich eerst van te overtuigen dat geen op rails rijdend voertuig in aantocht is;
- (d)
Een bestuurder mag een overweg niet opgaan zonder zich er van tevoren van te vergewissen dat hij daarop niet hoeft te stoppen;
- (e)
Een weggebruiker mag niet talmen bij het oversteken van een overweg; indien een voertuig is gedwongen daar te stoppen, moet de bestuurder trachten het van de rails te verwijderen en, indien hij hiertoe niet bij machte is, moet hij onmiddellijk al het mogelijke doen opdat de bestuurders van op rails rijdende voertuigen tijdig voor dit gevaar gewaarschuwd worden.