Einde inhoudsopgave
Verordening (EG) Nr. 1638/2006 houdende algemene bepalingen tot invoering van een Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument
Artikel 9 Programmering
Geldend
Geldend vanaf 29-11-2006
- Bronpublicatie:
24-10-2006, PbEU 2006, L 310 (uitgifte: 09-11-2006, regelingnummer: 1638/2006)
- Inwerkingtreding
29-11-2006
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
24-10-2006, PbEU 2006, L 310 (uitgifte: 09-11-2006, regelingnummer: 1638/2006)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Grensoverschrijdende samenwerking uit hoofde van deze verordening wordt ten uitvoer gelegd in het kader van meerjarenprogramma's die samenwerking voor een grens of een cluster van grenzen omvatten en meerjarenmaatregelen behelzen die een consistente reeks prioriteiten nastreven en die met hulp van de bijstand van de Gemeenschap ten uitvoer kunnen worden gelegd (hierna de ‘gemeenschappelijke operationele programma's’ te noemen). De gemeenschappelijke operationele programma's berusten op het (de) specifieke strategiedocument(en) bedoeld in artikel 7, lid 3.
2.
Gemeenschappelijke operationele programma's voor landgrenzen en zeeverbindingen van significant belang worden per grens vastgesteld door het geëigende territoriale niveau en omvatten in aanmerking komende territoriale eenheden die tot een of meer lidstaten en een of meer partnerlanden behoren.
3.
Gemeenschappelijke operationele programma's voor zeebekkens zijn multilateraal en omvatten in aanmerking komende territoriale eenheden die tot diverse deelnemende landen behoren, waaronder tenminste één lidstaat en een partnerland, daarbij rekening houdend met de institutionele systemen en het beginsel van partnerschap. Zij kunnen bilaterale acties omvatten die de samenwerking tussen één lidstaat en één partnerland ondersteunen. Deze programma's moeten zorgvuldig worden gecoördineerd met transnationale samenwerkingsprogramma's met een gedeeltelijk overlappende geografische dekking vastgesteld in de Europese Unie op grond van Verordening (EG) nr. 1083/2006.
4.
Gemeenschappelijke operationele programma's worden vastgesteld door de lidstaten en de betreffende partnerlanden, in nauwe samenwerking met regionale en lokale organen, en worden verwezenlijkt op het daarvoor bestemde territoriale niveau en overeenkomstig hun institutionele stelsel en rekening houdend met het partnerschapsbeginsel. Deze programma's hebben normaal gesproken een looptijd van 7 jaar, van 1 januari 2007 tot 31 december 2013.
5.
Andere landen dan de deelnemende landen die aan een gemeenschappelijk zeebekken grenzen waar een gemeenschappelijk operationeel programma tot stand wordt gebracht, kunnen met dit gemeenschappelijke operationeel programma worden geassocieerd en bijstand van de Gemeenschap genieten onder de voorwaarden die zijn bepaald in de uitvoeringsvoorschriften bedoeld in artikel 11.
6.
Binnen één jaar na de goedkeuring van de strategiedocumenten bedoeld in artikel 7, lid 3, leggen de deelnemende landen gezamenlijk voorstellen voor gemeenschappelijke operationele programma's aan de Commissie voor. De Commissie keurt elk gemeenschappelijk operationeel programma goed nadat zij heeft beoordeeld of het in overeenstemming is met de uitvoeringsvoorschriften ervan.
7.
Gemeenschappelijke operationele programma's kunnen op initiatief van de deelnemende landen, deelnemende grensregio's of van de Commissie worden bijgesteld om rekening te houden met wijzigingen in de samenwerkingsprioriteiten, sociaaleconomische ontwikkelingen, resultaten van de tenuitvoerlegging van de betrokken voorschriften en het proces van toezicht en evaluatie, en met de noodzaak om de voor de hulp beschikbare bedragen aan te passen en de middelen te heralloceren.
8.
Na de goedkeuring van de gemeenschappelijke operationele programma's sluit de Commissie een financieringsovereenkomst af met de partnerlanden, in overeenstemming met de relevante bepalingen van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002, houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (1). De financiële overeenkomst omvat de juridische bepalingen die nodig zijn voor de uitvoering van het gemeenschappelijke operationele programma en wordt ook ondertekend door de Gemeenschappelijke Beheersautoriteit genoemd in artikel 10.
9.
De deelnemende landen kiezen, rekening houdend met het beginsel van partnerschap, gezamenlijk acties die verenigbaar zijn met de prioriteiten en voorschriften van het gemeenschappelijk operationeel programma dat bijstand van de Gemeenschap zal ontvangen.
10.
In specifieke en naar behoren gemotiveerde gevallen kan de Commissie, wanneer
- a)
er vanwege moeilijkheden in de betrekkingen tussen deelnemende landen of tussen de EU en een partnerland geen gemeenschappelijk programma kan worden opgezet;
- b)
de deelnemende landen niet uiterlijk op 30 juni 2010 een gemeenschappelijk operationeel programma aan de Commissie hebben voorgelegd;
- c)
de partnerlanden niet voor het eind van het jaar volgend op de goedkeuring van het programma de financieringsovereenkomst ondertekenen;
- d)
het gemeenschappelijke operationele programma niet ten uitvoer kan worden gelegd ten gevolge van problemen in de betrekkingen tussen de deelnemende landen,
na raadpleging van de lidsta(a)t(en), de nodige maatregelen nemen om de betrokken lidstaat in staat te stellen om gebruik te maken van de bijdrage van het EFRO aan het programma overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1083/2006.
Voetnoten
PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.