Hof Amsterdam, 22-07-2010, nr. 23-003251-08
ECLI:NL:GHAMS:2010:BN3125
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
22-07-2010
- Zaaknummer
23-003251-08
- LJN
BN3125
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2010:BN3125, Uitspraak, Hof Amsterdam, 22‑07‑2010; (Hoger beroep)
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2012:BW8683
Cassatie: ECLI:NL:HR:2012:BW8683, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 22‑07‑2010
Inhoudsindicatie
Profijtontneming. Hennepstekken en uitgangspunten vaststelling voordeel. Drempel bevoegdheid matiging.
Partij(en)
parketnummer: 23-003251-08
datum uitspraak: 22 juli 2010
TEGENSPRAAK
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 5 juni 2008 op de vordering van het openbaar ministerie ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 15-660264-07 behorende bij de strafzaak onder parketnummer 15-660264-07 tegen de veroordeelde
(naam veroordeelde),
geboren te (geboorteplaats) op (geboortedatum),
adres: (adres).
Procesgang
Het openbaar ministerie heeft gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van € 56.989,60.
Van de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht is een kopie in dit arrest gevoegd. De inhoud daarvan wordt hier overgenomen.
De veroordeelde is bij vonnis van de rechtbank Haarlem van 5 juni 2008 -kort gezegd- veroordeeld ter zake van het telen en bewerken van hennep.
Voorts heeft de rechtbank Haarlem bij vonnis van 5 juni 2008 de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 11.194,90 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De veroordeelde heeft hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen.
De veroordeelde is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 22 juli 2010 veroordeeld terzake van -kort gezegd- het telen en bewerken van hennep.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal de vordering gematigd tot een bedrag van € 9.500,-. Bij deze vordering heeft de advocaat-generaal ten voordele van de veroordeelde rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn gedurende de gedingfase in hoger beroep.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 23 mei 2008 en op de terechtzitting in hoger beroep van 8 juli 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de veroordeelde en de raadsman naar voren is gebracht.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de eerste rechter.
Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Namens de veroordeelde is ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de wijze waarop de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft plaatsgevonden onjuist is. De raadsman heeft daarbij gesteld dat er is uitgegaan van een te groot aantal stekken per tijdseenheid en te weinig is rekening gehouden met mislukte stekoogsten. Voorts heeft hij aangevoerd dat de veroordeelde eerst enige tijd per week is uitbetaald en pas met zijn opdrachtgevers per geleverde stek afrekende nadat de moederplanten waren volgroeid. Tot slot heeft de raadsman het hof verzocht de matigingsbevoegdheid van artikel 36e lid 4 Sr toe te passen in verband met de zeer hoge schulden en de gezondheidstoestand van de veroordeelde.
Het hof is van oordeel dat de berekeningswijze die is toegepast in het proces-verbaal van berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel onvoldoende is verantwoord. De veroordeelde heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de gang van zaken bij het stekken van moederplanten anders is dan wordt aangenomen bij de wijze van berekenen die is ontleend aan informatie van het BOOM. Naar het oordeel van het hof is de ongedateerde notitie van (naam) van het BOOM welke zich in het dossier bevindt, niet zodanig verankerd in ervaringsgegevens dat op basis hiervan mag worden aangenomen wat de gemiddelde frequentie van oogsten in een hennepstekkenkwekerij is en welke omvang een oogst heeft.
Het hof hanteert bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel als uitgangspunt de eigen verklaring van veroordeelde, nu enig ander redelijk aanknopingspunt ontbreekt. Bij het bepalen van het aantal stekken in relatie tot de kosten volgt het hof de verklaring van veroordeelde dat er geen vaste cyclus van oogsten bestond.
De veroordeelde heeft op 15 november 2006 tegenover de politie verklaard dat hij als verdienste gemiddeld, na aftrek van alle kosten, € 500,- per week overhield. De pleegperiode zoals het hof deze in de strafzaak bewezen heeft verklaard bedraagt 14 weken. Dit levert een wederrechtelijk verkregen voordeel op van € 7.000,-.
Het hof is derhalve van oordeel dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel, geschat op een bedrag van € 7.000,-, heeft verkregen door middel van of uit de baten van het strafbare feit ter zake waarvan hij bij arrest van 22 juli 2010 is veroordeeld. Deze schatting wordt ontleend aan de inhoud van de bewijsmiddelen.
De raadsman van veroordeelde heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht het geldbedrag dat de in conservatoir beslag genomen auto van veroordeelde bij verkoop heeft opgebracht, aan de veroordeelde terug te geven. Het hof zal dit verzoek afwijzen omdat de wettelijke regeling er niet in voorziet dat de ontnemingsrechter op enigerlei wijze beslist over met toepassing van artikel 94a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering conservatoir in beslag genomen voorwerpen.
Door de raadsman is voorts bepleit dat het te ontnemen bedrag gematigd dient te worden omdat veroordeelde medische klachten heeft, niet kan werken, veel schulden heeft en niet in staat is een dergelijk bedrag te betalen.
Het hof wijst er allereerst op dat matiging door de ontnemingsrechter op grond van omstandigheden zoals aangevoerd door de verdediging sinds de invoering van de wettelijke regeling voor de lijfsdwang beperkt dient te blijven tot zeer evidente gevallen.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de huidige situatie van veroordeelde niet rooskleurig is, maar er is naar het oordeel van het hof niet een zodanig volledig inzicht ontstaan in de huidige en toekomstige vermogenspositie van de veroordeelde dat er aanleiding kan worden gevonden om het te ontnemen bedrag te matigen. Het hof zal daarom geen gebruik maken van haar matigingsbevoegdheid.
Het hof constateert voorts dat weliswaar sprake is van een geringe overschrijding van de behandeling van de zaak binnen een redelijke termijn in hoger beroep, doch vindt hierin evenmin aanleiding het te ontnemen bedrag te matigen.
Verzoek tot het horen van een deskundige
De raadsman heeft het hof bij pleidooi verzocht een deskundige op het gebied van het kweken van hennepstekken te (doen) horen, indien het hof niet uitgaat van de berekeningswijze zoals vermeld in de pleitnota. Het hof is van oordeel dat de voorwaarde die de raadsman aan zijn verzoek heeft verbonden niet is vervuld nu het hof bij de berekening uitgaat van de verklaring van veroordeelde over de omvang van het voordeel en het te ontnemen bedrag niet is gebaseerd op een berekend aantal stekken. Mitsdien ligt er niet een verzoek voor waarop door het hof een beslissing dient te worden gegeven.
Verplichting tot betaling aan de Staat
Aan de veroordeelde dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 7.000,-.
Toepasselijk wettelijk voorschrift
De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Stelt het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel vast op een bedrag van
€ 7.000,- (zevenduizend euro).
Stelt de verplichting van het door de veroordeelde aan de Staat te betalen geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van € 7.000,- (zevenduizend euro).
Wijst af het verzoek tot teruggave van het geldbedrag dat de in conservatoir beslag genomen auto van veroordeelde bij verkoop heeft opgebracht.
Dit arrest is gewezen door de vijfde meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Veldhuisen, mr. R.M. Steinhaus en mr. C.N. Dalebout in tegenwoordigheid van mr. S.G.J. Berk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 juli 2010.