Einde inhoudsopgave
Overeenkomst tot arbitrage (BPP nr. 13) 2011/6.3.3.5
6.3.3.5 Nadere voorwaarden bij rechtsmacht op grond van art. 31 EEX-Verordening
Mr. G.J. Meijer, datum 20-07-2011
- Datum
20-07-2011
- Auteur
Mr. G.J. Meijer
- JCDI
JCDI:ADS510901:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
HvJ EG 17 november 1998 (Van Uden Maritime/Deco-Line), NJ 1999, 339, m.nt. PV, r.o. 35-42.
HvJ EG 17 november 1998 (Van Uden Maritime/Deco-Line), NJ 1999, 339, m.nt. PV, r.o. 45-47 en HvJ EG 27 april 1999 (Mietz/Intership Yachting), C-99/96, NJ 2001, 90. m.nt. PV, r.o. 42-43; het gebruik van 'zullen' duidt erop dat het Hof rekening houdt met de verplaatsing van goederen.
Zie bijvoorbeeld de casuspositie in Hof Amsterdam 9 juli 1998, 1VIPR 2000, blz. 214, TvA 2001, blz. 81, m.nt. G.J. MEIJER waarin het een verbods- en bevelactie in kort geding betrof.
HvJ EG 17 november 1998 (Van Uden Maritime/Deco-Line), NJ 1999, 339, m.nt. PV, r.o. 35-42; dat aan de maatregelen op de voet van art. 31 EEX-Verordening ook buiten zogenaamde 'voorschotvorderingen' beperkingen zijn gesteld, moge ook blijken uit HvJ EG 27 april 1999 (Mietz/ Intership Yachting), NJ 2001, 90, m.nt. PV, r.o. 46 waarin het Hof van Justitie overweegt dat de competentie van de rechter binnen de in art. 24 EEX (thans art. 31 EEX-Verordening) gestelde grenzen moet worden uitgeoefend, met name als het gaat om de toewijzing van maatregelen, waarbij de betaling van een voorschot wordt gelast.
Gelet op de aard van het geding waarin voorlopige of bewarende maatregelen worden getroffen, moet de vraag of dergelijke maatregelen volgens art. 31 EEXVerordening kunnen worden toegestaan, volgens het Hof van Justitie afhankelijk worden gesteld van voorwaarden. In de eerste plaats geldt als voorwaarde dat een reële band bestaat tussen het voorwerp van de gevraagde maatregelen en de op territoriale criteria gebaseerde bevoegdheid van de verdragsluitende Staat van de aangezochte rechter. In de tweede plaats geldt als voorwaarde dat de rechter die maatregelen gelast op grond van art. 31 EEX-Verordening, de noodzaak onder ogen ziet, voorwaarden of modaliteiten vast te stellen die het voorlopige of bewarende karakter van de maatregelen moeten garanderen:
’35 Wat vervolgens de door het Executieverdrag gestelde voorwaarden voor een krachtens artikel 24 te geven voorziening betreft, betoogt Van Uden, dat de kortgeding-rechter zonder meer bevoegd is wanneer zijn nationale bevoegdheidsregels hem bevoegdheid verlenen, ook indien het gaat om regels als bedoeld in artikel 3, tweede alinea, Executieverdrag. Deco-Line stelt daarentegen, dat het in de rede ligt striktere voorwaarden te stellen, en dat de verwijzing in artikel 24 naar de nationale bevoegdheidsregels in ieder geval met zich brengt, dat het de kortgedingrechter vrij staat zijn bevoegdheid afhankelijk te stellen van dergelijke voorwaarden.
36 Volgens de Duitse regering kan een rechter die zijn bevoegdheid ontleent aan een in artikel 3, tweede alinea, Executieverdrag genoemde bevoegdheidsregel, slechts op grond van artikel 24 voorlopige maatregelen treffen, indien die bevoegdheidsregel spoedeisendheid van de beslissing als vereiste stelt of spoedeisendheid de ratio daarvan is, en indien ten tijde van de vaststelling van de voorlopige maatregel een gekwalificeerde band bestaat tussen de inhoud van de maatregel en de staat van de aangezochte rechter. Aan deze laatste voorwaarde zou zijn voldaan, wanneer de voorlopige maatregel in de forumstaat ten uitvoer kan worden gelegd.
37 Op dit punt zij eraan herinnerd, dat onder "voorlopige of bewarende maatregelen" in de zin van artikel 24 Executieverdrag moeten worden verstaan de maatregelen die ter zake van onderwerpen die binnen de werkingssfeer van het Executieverdrag vallen, bedoeld zijn om een feitelijke of juridische situatie te handhaven ter bewaring van rechten waarvan de erkenning langs andere weg wordt gevraagd voor de rechter die van het bodemgeschil kennis neemt (arrest Reichert en Kockler, reeds aangehaald, punt 34).
38 Het toestaan van dergelijke maatregelen vergt van de rechter bijzondere behoedzaamheid en een gedegen kennis van de concrete omstandigheden waarin de maatregelen effect moeten sorteren. Al naar gelang het geval, en met name gelet op de handelsgebruiken, moet hij zijn toestemming kunnen beperken in de tijd of, met het oog op de aard van de tegoeden of goederen die door de voorgenomen maatregelen worden getroffen, bankgaranties kunnen eisen of een sekwester kunnen aanwijzen en, in het algemeen, aan zijn toestemming alle voorwaarden kunnen verbinden die het voorlopige of bewarende karakter van de door hem bevolen maatregelen garanderen (arrest van 21 mei 1980, Denilauler, 125/79, Jurispr. blz. 1553, punt 15).
39 In punt 16 van het arrest Denilauler oordeelde het Hof dan ook, dat de plaatselijke rechter of althans de rechter van de verdragsluitende staat waarin zich de door de gevraagde maatregelen getroffen tegoeden bevinden, stellig het best in staat is de omstandigheden te beoordelen op grond waarvan de gevraagde maatregelen moeten worden toegestaan of geweigerd, dan wel op grond waarvan de modaliteiten en voorwaarden moeten worden vastgesteld die de verzoeker in acht zal hebben te nemen om het voorlopige en bewarende karakter van de toegestane maatregelen te garanderen.
40 Hieruit volgt, dat het toestaan van voorlopige of bewarende maatregelen krachtens artikel 24 met name afhankelijk is van de voorwaarde, dat er een reële band bestaat tussen het voorwerp van de gevraagde maatregelen en de op territoriale criteria gebaseerde bevoegdheid van de verdragsluitende staat van de aangezochte rechter.
41 Tevens zal de rechter die maatregelen gelast op grond van artikel 24, de noodzaak onder ogen dienen te zien, voorwaarden of modaliteiten vast te stellen die het voorlopige of bewarende karakter van de maatregelen moeten garanderen."1
Aangezien het in de zaak Van Uden Maritime/Deco-Line een vordering tot betaling van een voorschot van een geldsom betrof, moest het Hof van Justitie zich (tevens) buigen over de vraag in hoeverre vorenstaande regels hierop hun uitwerking hebben. Het Hof van Justitie overweegt te dien aanzien dat niet bij voorbaat kan worden uitgesloten dat de betaling van een voorschot op een contractuele tegenprestatie noodzakelijk is om de werking van de uitspraak in de hoofdzaak te waarborgen. Wel zouden de bevoegdheidsregels van het EEX kunnen worden omzeild, als de eiser betaling van een voorschot kan vorderen voor de rechter van zijn eigen woonplaats (op grond van een exorbitante bevoegdheidsbepaling die het forum actoris bevoegd verklaart), die ingevolge de art. 2 t/m 18 EEX overigens niet bevoegd is kennis te nemen van het bodemgeschil, en vervolgens de erkenning en tenuitvoerlegging van de beslissing in de Staat van de verweerder kan bewerkstelligen:
’43 De vraag ten slotte, of een beslissing in kort geding waarbij de betaling van een contractuele tegenprestatie wordt gelast, als een voorlopige maatregel in de zin van artikel 24 valt te beschouwen, menen Deco-Line en de regering van het Verenigd Koninkrijk ontkennend te moeten beantwoorden. Naar het oordeel van de Duitse regering lijkt de procedure in het hoofdgeding niet onder het begrip "voorlopige of bewarende maatregelen" te vallen.
44 Van Uden en de Commissie delen dit standpunt niet. Voorlopige maatregelen zijn volgens de Commissie maatregelen die hun geldigheid verliezen zodra het geschil is beslecht dan wel zodra een gestelde termijn verstrijkt. Daarbij kan het ook om "positieve maatregelen" gaan, dat wil zeggen een bevel om iets te doen, zoals een goed overdragen of een geldsom betalen.
45 Dienaangaande zij opgemerkt, dat niet bij voorbaat, in algemene en abstracte zin, kan worden uitgesloten dat betaling van een voorschot op een contractuele tegenprestatie, ook al is het bedrag ervan gelijk aan dat van de vordering in de hoofdzaak, noodzakelijk is om de werking van het arrest in de hoofdzaak te waarborgen en in voorkomend geval, gelet op de betrokken belangen, gerechtvaardigd voorkomt (zie, wat het gemeenschapsrecht betreft, beschikking van 29 januari 1997, Antonissen/Raad en Commissie, C-393/96 P (R), Jurispr. blz. 1-441, punt 37).
46 Een veroordeling tot betaling van een voorschot kan evenwel in de plaats komen van de beslissing van de rechter in de bodemprocedure. Bovendien zouden de bevoegdheidsregels van het Executieverdrag kunnen worden omzeild, indien de eiser het recht werd toegekend om betaling van een voorschot te vorderen voor de rechter van zijn eigen woonplaats, die ingevolge de artikelen 2 tot en met 18 Executieverdrag niet bevoegd is kennis te nemen van het bodemgeschil, en vervolgens de erkenning en tenuitvoerlegging van die beslissing in de staat van de verweerder kon verkrijgen.
47 De betaling van een voorschot op een contractuele tegenprestatie kan bijgevolg niet als voorlopige maatregel in de zin van genoemde bepaling worden aangemerkt, tenzij gegarandeerd is dat het toegewezen bedrag aan de verweerder wordt terugbetaald indien de eiser in het bodemgeschil in het ongelijk mocht worden gesteld, en de gevorderde maatregel slechts betrekking heeft op bepaalde vermogensbestanddelen van de verweerder die zich in de territoriale bevoegdheidssfeer van de aangezochte rechter (zullen) bevinden."2
De betaling van een voorschot op een contractuele tegenprestatie kan dus niet als voorlopige maatregel in de zin van art. 31 EEX-Verordening worden aangemerkt, tenzij gegarandeerd is dat het toegewezen bedrag aan de verweerder wordt terugbetaald indien de eiser in het bodemgeschil in het ongelijk mocht worden gesteld, en de gevorderde maatregel slechts betrekking heeft op bepaalde vermogensbestanddelen van de verweerder die zich in de territoriale bevoegdheidssfeer van de aangezochte rechter (zullen) bevinden.
Hoe aan art. 31 EEX-Verordening invulling wordt gegeven als niet de betaling van een voorschot op een geldsom wordt gevorderd, is niet bekend.3 Wel zullen dan de beperkingen gelden die het Hof van Justitie in het algemeen heeft opgelegd aan het geding waarin voorlopige of bewarende maatregelen worden gevraagd (waarvan de beperkingen voor het geding strekkende tot betaling van een voorschot van een geldsom een uitvloeisel vormen).4 Het gaat hierbij om de genoemde voorwaarden "een reële band" en "het voorlopig karakter" van de maatregel. De toekomst moet leren hoe dit buiten de voorschotvorderingen moet worden ingevuld.