HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, NJ 2006/393, rov. 3.8.2. onder (i).
HR, 02-11-2021, nr. 20/01982
ECLI:NL:HR:2021:1496
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
02-11-2021
- Zaaknummer
20/01982
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Verbintenissenrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:1496, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 02‑11‑2021; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:1009
ECLI:NL:PHR:2021:1009, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 14‑09‑2021
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2021:1496
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2021-0334
PS-Updates.nl 2021-0921
Uitspraak 02‑11‑2021
Inhoudsindicatie
Eendaadse samenloop van verkrachting (art. 242 Sr) en mishandeling (art. 300.1 Sr). Vordering benadeelde partij t.z.v. immateriële schade. Is sprake van aantasting in persoon ‘op andere wijze’ a.b.i. art. 6:106.b BW? HR herhaalt relevante overwegingen uit HR:2019:793 en HR:2019:376 m.b.t. aantasting in persoon ‘op andere wijze’. Hof heeft geoordeeld dat aard en ernst van bewezenverklaarde verkrachting meebrengen dat nadelige gevolgen voor b.p. zozeer voor de hand liggen, dat van aantasting in persoon ‘op andere wijze’ sprake is. Dit oordeel getuigt in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen niet van onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd. Volgt verwerping.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 20/01982
Datum 2 november 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 19 juni 2020, nummer 22-003760-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft S.W.M. Stevens, advocaat te ’s-Gravenhage, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Namens de benadeelde partij [benadeelde] heeft T.K. Dik, advocaat te Leiden, een verweerschrift ingediend.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de toewijzing door het hof van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] en de in verband daarmee opgelegde schadevergoedingsmaatregel, wat betreft de immateriële schade.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard, voor zover hier van belang, dat:
“hij op 08 mei 2018 te [plaats] door geweld en andere feitelijkheden en bedreiging met geweld [benadeelde] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde] , te weten
- brengen en/of duwen en vervolgens houden van en/of heen en weer bewegen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [benadeelde] en
- brengen en/of duwen en vervolgens houden van en/of heen en weer bewegen van zijn, verdachtes, vuist in de vagina van die [benadeelde] en
- brengen en/of duwen en vervolgens houden van en/of heen en weer bewegen van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [benadeelde] en
- laten betasten van zijn, verdachtes, penis/zich laten aftrekken door die [benadeelde]
en bestaande dat geweld en die andere feitelijkheden en die bedreiging met geweld of die andere feitelijkheden hierin dat verdachte
- die [benadeelde] heeft belet/tegengehouden de woning te verlaten en vervolgens de woorden toegevoegd: "Je mag niet weg" en
- aan het lichaam van die [benadeelde] heeft getrokken en/of geduwd en
- die [benadeelde] de woonkamer heeft ingeduwd en
- die [benadeelde] de woorden heeft toegevoegd: "Trek je kleding uit. Als je je kleding niet uit hebt als ik terug kom maak ik je af" en "Ga op bed liggen" en "Ik ben de baas, je moet niet denken dat je met mij spelletjes kan spelen" en
- die [benadeelde] de woorden heeft toegevoegd: "Draai je om, ga op handen en knieën zitten" en
- die [benadeelde] de woorden heeft toegevoegd: "Maak mijn lul hard. Als het niet lukt gebruik dan je mond" en
- die [benadeelde] (meermalen) in het gezicht en tegen de vagina te slaan
en aldus voor die [benadeelde] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
en/of
hij op 08 mei 2018 te ’ [plaats] [benadeelde] heeft mishandeld door
- zijn, verdachtes, vuist in de vagina van die [benadeelde] te brengen/duwen en
- die [benadeelde] (meermalen) in het gezicht en tegen de vagina te slaan.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de bewijsmiddelen die zijn weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 3.5.
2.2.3
Bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken van het geding bevindt zich een formulier ‘Verzoek tot schadevergoeding’ van de benadeelde partij [benadeelde] . Dit formulier - dat deels door de benadeelde partij en deels door haar advocaat is ingevuld - houdt onder meer in:
“Hoe is uw schade ontstaan?
De verdachte heeft mij verkracht. (...)
In een vertrouwensrelatie heeft verdachte cliënte mishandeld, bedreigd en verkracht. Ze heeft meermaals geschreeuwd dat zij niet wilde, maar verdachte had alleen zijn eigen belangen voor ogen. Zij kon gelukkig, volledig in paniek, wegvluchten, maar het was vreselijk voor haar om zonder (onder)broek de straat op te moeten en bij iemand aan te kloppen. Zij schaamde zich verschrikkelijk en had veel pijn. (...)
Totaal immateriële schade: € 3.000,00 (...)
Gezien het feit dat verdachte tandpasta had gebruikt kan ze zelfs niet haar tanden poetsen zonder aan het incident terug te denken. Cliënte was al onder behandeling bij GGZ, maar heeft door deze gebeurtenissen een ernstig trauma opgelopen. Zie de verklaring van de GGZ, cliënte heeft diverse EMDR behandelingen ondergaan. Die hebben wel wat geholpen, maar cliënte zal voor de rest van haar leven getekend zijn door het incident. Verdachte heeft misbruik gemaakt van haar kwetsbaarheid door haar onder bedreiging en mishandeling te dwingen om de seksuele handelingen te ondergaan.”
2.2.4
Het hof heeft ten aanzien van de strafoplegging onder meer overwogen:
“De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de verkrachting van het slachtoffer waarbij hij haar tijdens deze verkrachting heeft mishandeld. Met deze feiten heeft de verdachte een ernstige en grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit en de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer.
De door de verdachte begane misdrijven hebben in de huiselijke sfeer plaatsgevonden. Juist binnenshuis en bij de eigen partner zou iemand zich bij uitstek veilig moeten voelen. De verdachte heeft hier niet bij stilgestaan en heeft zijn seksueel verlangen en zijn gevoelens van boosheid laten prevaleren boven het welzijn van het slachtoffer.
Slachtoffers van delicten als de onderhavige ondervinden in de regel nog geruime tijd de (psychische) gevolgen van hetgeen hen is aangedaan. Daarop is de onderhavige zaak geen uitzondering. Hoe ingrijpend de gevolgen voor het slachtoffer zijn geweest, blijkt onder meer uit de toelichting op de vordering die zij als benadeelde partij heeft ingediend.”
2.2.5
Het hof heeft ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van [benadeelde] overwogen, voor zover hier van belang:
“Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van de bij dagvaarding onder 1 bewezen verklaarde verkrachting. De aard en de ernst van deze normschending brengen met zich dat de nadelige gevolgen voor het slachtoffer/de benadeelde partij zozeer voor de hand liggen, dat reeds daarom een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 3.000,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 mei 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.”
2.3
Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek luidt, voor zover hier van belang:
“Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding:
(...)
b. indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.”
2.4
In zijn arrest van 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793 heeft de Hoge Raad, onder verwijzing naar HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376, het volgende overwogen:
“Van de [in art. 6:106, aanhef en onder b, BW] bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.”
2.5
Het hof heeft geoordeeld dat de aard en de ernst van de bewezenverklaarde verkrachting meebrengen dat de nadelige gevolgen voor de benadeelde partij [benadeelde] zozeer voor de hand liggen, dat van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ sprake is. Dit oordeel getuigt in het licht van hetgeen hiervoor onder 2.4 is overwogen niet van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd.
2.6
Het cassatiemiddel faalt.
3. Beoordeling van de overige cassatiemiddelen
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 november 2021.
Conclusie 14‑09‑2021
Inhoudsindicatie
Eendaadse samenloop van verkrachting (art. 242 Sr) en mishandeling (art. 300.1 Sr). Vordering benadeelde partij t.z.v. immateriële schade. Is sprake van aantasting in persoon ‘op andere wijze’ a.b.i. art. 6:106.b BW? HR herhaalt relevante overwegingen uit HR:2019:793 en HR:2019:376 m.b.t. aantasting in persoon ‘op andere wijze’. Hof heeft geoordeeld dat aard en ernst van bewezenverklaarde verkrachting meebrengen dat nadelige gevolgen voor b.p. zozeer voor de hand liggen, dat van aantasting in persoon ‘op andere wijze’ sprake is. Dit oordeel getuigt in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen niet van onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd. Volgt verwerping.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 20/01982
Zitting 14 september 2021
CONCLUSIE
A.E. Harteveld
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969,
hierna: de verdachte.
1. De verdachte is bij arrest van 19 juni 2020 door het gerechtshof Den Haag wegens “De eendaadse samenloop van verkrachting en mishandeling”, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 26 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en onder de bijzondere voorwaarden zoals in het bestreden arrest zijn vermeld. Ook heeft het hof de straf ten aanzien van het door de rechtbank onder II van de dagvaarding bewezenverklaarde feit bepaald op een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden en is de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 1 week gelast. Voorts heeft het hof de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en voor het toegewezen gedeelte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander op de wijze zoals in het bestreden arrest is vermeld.
2. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. S.W.M. Stevens, advocaat te 's-Gravenhage, heeft drie middelen van cassatie voorgesteld. Namens de benadeelde partij heeft mr. T.K. Dik, advocaat te Leiden, een verweerschrift ingediend tegen de cassatieschriftuur.
3. Het eerste middel
3.1.
Het middel klaagt dat het hof heeft verzuimd in het bijzonder de redenen op te geven waarom is afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt inzake de betrouwbaarheid van de verklaring(en) van de aangeefster.
3.2.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 5 juni 2020 heeft de raadsman van de verdachte het woord gevoerd overeenkomstig zijn aan het hof overgelegde pleitaantekeningen. Deze pleitaantekeningen houden, voor zover van belang, het volgende in (met weglating van voetnoten):
“1. De Rechtbank heeft geoordeeld dat de verklaringen van de aangeefster, op detailniveau, onderling consistent zijn. Haar verklaringen vinden naar het oordeel van de Rechtbank bovendien steun in de verklaring van getuige [betrokkene 1] , een omwonende waarbij aangeefster overstuur heeft aangebeld, een geluidsfragment waarop te horen is dat cliënt en aangeefster ruzie hebben en een What’s app-bericht waaruit de Rechtbank afleidt dat de aangeefster bang was dat [verdachte] haar zou gaan verkrachten (p. 6, vonnis).
2. De verdediging zal betogen dat de verklaring van aangeefster juist op detailniveau onderlinge consistentie mist. Daarbij zal ook worden verwezen naar het verhoor van de aangeefster bij de raadsheer-commissaris. Voorts zal de verdediging betogen dat aangeefster een reden had om [verdachte] te belasten en dat de bewijsmiddelen die zijn opgevoerd als steunbewijs eveneens hierdoor kunnen worden verklaard.
II Betrouwbaarheid aangeefster
II. 1 Inconsistenties en weglaten cruciale informatie
3. Anders dan de rechtbank, is de verdediging van oordeel dat aangeefster wel degelijk strijdig verklaart. Dit is duidelijker geworden met het verhoor door de raadsheer-commissaris. Daarnaast vermeldt ze cruciale zaken niet totdat ze ermee wordt geconfronteerd.
4. Een belangrijk voorbeeld van inconsistentie in de verklaringen is hetgeen aangeefster verklaart over het inbrengen van de vuist. Bij de raadsheer-commissaris doet aangeefster het voorkomen alsof dit iets was wat alleen cliënt wilde en van hem kwam:
5. “Hij wilde zijn vuist in mij stoppen. U vraagt mij of dit vaker is gebeurd. Ja. U zegt mij dat [verdachte] heeft verklaard dat ik dit prettig vond. Nee. Dat is iets wat vanuit zijn kant kwam. Het gebeurde wel, ja.” (randnr. 17).
5. Dat staat op gespannen voet met wat zij daarover bij de recherche heeft verklaard.
“V: Bij wie komt dan het initiatief vandaan om dat te doen?
A: Ik kan mij herinneren dat we naar bed gingen en hij zijn vingers er in stopte. Ik zei toen: hoeveel vingers kun jij er instoppen. Zo is het ontstaan.
V: Hoe is dat bij jou?
A: in het begin deed dat pijn. Maar later was het wel fijn. Ga ik niet over liegen.
[…]
V: Brengt jou dat op een hoogtepunt?
A: Ja.” (p. 81/82).
6. En ook over andere seksuele handelingen verklaart ze strijdig.
7. Bij de raadsheer-commissaris:
“U zegt mij dat [verdachte] hierover zei dat ik dat prettig vind en u vraagt mij of hij mij vaker op mijn vagina sloeg. Nee.” (randnr. 17, RHC-verhoor).
8. Maar bij de recherche verklaart ze daar het volgende over:
“V: En slaan op jouw schaamstreek?
A: Heeft hij vaker gedaan. Maar ik geniet niet van pijn.” (p. 82).
9. Over de directe aanleiding voor de verkrachting legt aangeefster ook wisselende verklaringen af. Bij haar eerste contact met de politie in de woning van getuige [betrokkene 1] verklaart ze dat de aanleiding een ruzie over opruimen was:
“Ze verklaarde dat hij tegen haar heeft gezegd dat ze iets moest opruimen en dit wilde zij niet. Ze verklaarde dat ze de woning wilde verlaten maar werd tegengehouden door hem.
[...]
Ze verklaarde dat hij haar vervolgens heeft gedwongen zich uit te kleden. Ik zag dat [benadeelde] begon te huilen. Ze verklaarde dat hij haar verkracht heeft.” (p. 39).
10. In het informatief gesprek zeden verklaart ze niets over een ruzie over opruimen, maar noemt ze haar wens om de woning van cliënt te verlaten en naar huis te gaan als aanleiding voor de vermeende verkrachting (p. 97/98).
11. Om vervolgens in haar aangifte te benoemen dat er ruzie ontstaat nadat zij cliënt confronteert met de berichten aan andere vrouwen die ze op zijn laptop heeft zien staan (p. 30/32). Diezelfde reden herhaalt ze in haar tweede politieverhoor (p. 86).
12. Terwijl zij bij de raadsheer-commissaris weer verklaart over het conflict over het opruimen van de tafel op het moment dat ze aangeeft weg te willen gaan (omdat ze op zijn laptop heeft gezien dat hij contact had met andere vrouwen).
13.
“Ik had allemaal dingen op zijn laptop gezien. Ik zei tegen hem dat ik weg wilde. Hij zei dat ik eerst de tafel moest opruimen. Daar had ik geen zin in. Het was zijn troep.” (randnr. 14).
14. De verdediging meent dat ook de wijze waarop de aangeefster verklaart maakt dat aan haar verklaring moet worden getwijfeld. Zo verklaart zij over bepaalde handelingen waarvan in beginsel mag worden verondersteld dat deze onvrijwillig zijn. Ik doel dan op het slaan (o.a. met de vlakke hand in het gezicht) en het inbrengen van de vuist. Pas nadat cliënt verklaart dat zij dit soort handelingen vaker met wederzijds goedvinden en ook op initiatief van de aangeefster uitvoerden, bevestigt zij dat en verklaart ze er zelf over (zie o.a. p. 82 en 85). Ik wijs in dit verband ook op het tijdens de seks openkrabben van de rug van cliënt om haar territorium af te bakenen en het schelden en domineren (p. 86).
15. De verdediging heeft in eerste aanleg ook gewezen op het feit dat aangeefster verklaart dat zij eerder door hem is gedwongen tot seks en dat er gewelddadige incidenten tussen haar en cliënt hebben plaatsgehad en dat daar zelfs politie bij is gekomen. De rechtbank heeft overwogen dat het gegeven dat daarover niets in het dossier is opgenomen niet betekent dat het niet is gebeurd (p. 7, vonnis). Dat is inderdaad niet uit te sluiten, maar het geeft op zijn minst te denken. Aangeefster verklaart namelijk ook dat zij en cliënt zijn meegenomen naar het politiebureau (p. 87). Bij de raadsheer-commissaris vult aangeefster aan dat het 5 of 6 keer is zo is geweest dat de politie is gekomen (randnr. 24). Zeker van een melding waarbij mensen zijn meegenomen naar het bureau valt te verwachten dat daarvan in de politiesystemen mutaties zijn opgenomen.
16. Nu er wel degelijk strijdigheden in de verklaringen van aangeefster zitten, juist daar waar het cruciale details betreft en aangeefster relevante omstandigheden niet vermeldt kan wat de verdediging betreft het oordeel dat zij consistent verklaart niet in stand blijven.
II.2 Reden voor beschuldigingen en wijze van uiten
17. De beschuldigingen van aangeefster zijn ernstig, de vraag rijst waarom zij dergelijke beschuldigingen zou uiten als hetgeen zij verklaart niet zou hebben plaatsgevonden. De verdediging meent dat er een duidelijke reden aan te wijzen is. En dat is de ruzie over de beschuldigingen van het over en weer over het hebben van seksueel contact met anderen.
Aangeefster verklaart zelf dat kort voor de vermeende verkrachting een ruzie ontstaat als zij cliënt confronteert met het feit dat zij op zijn laptop leest dat hij via een datingsite chatcontact onderhield met andere vrouwen (p. 30). Ze geeft ook toe dat ze jaloers was (p. 85). Cliënt heeft haar op zijn beurt geconfronteerd met het vermoeden dat zij seksueel contact heeft gehad met de persoon die haar heeft getatoeëerd. Dit volgt ook uit de geluidsopname die aangeefster heeft gemaakt (p. 92). Ze geeft ook toe dat zij zelf ‘wel eens iemand over de vloer heeft gehad.’ (p. 84). Aangeefster verklaart eerder in datzelfde verhoor dat zij cliënt gewoon heel erg had gemist (p. 29) en zij verklaart in haar tweede verhoor ook dat zij echt van hem hield (p. 79). Bij de raadsheer-commissaris verklaart aangeefster dat zij verder dat zij bij eerdere gelegenheden dat zij erachter kwam dat cliënt contact had met andere vrouwen ‘altijd heel erg kwaad werd’, ‘echt woest’, ‘woest en verdrietig’ (randnr. 8). De ontdekking dat cliënt contact had gehad met andere vrouwen is dus waarschijnlijk zeer pijnlijk voor aangeefster, mogelijk pijnlijker dan zij durft toe te geven.
II.3 Persoonlijkheidsproblemen en middelengebruik aangeefster
18. In eerste aanleg is met betrekking tot de betrouwbaarheid van aangeefster gewezen op de persoonlijkheidsproblematiek van aangeefster en haar middelengebruik.
19. De rechtbank heeft naar aanleiding van dat verweer overwogen dat in het dossier geen aanknopingspunten zijn aangetroffen waaruit blijkt dat de persoonlijkheidsstoornis en het drankgebruik van aangeefster van invloed zijn geweest op de verklaringen die zij heeft afgelegd over de gebeurtenissen van 8 mei 2018 (p. 7, vonnis).
20. Dat is ook niet eenvoudig voor de verdediging. Bij verdachten wordt er door gedragsdeskundigen gerapporteerd over de vraag of er sprake is van een stoornis en in hoeverre een vastgestelde stoornis het handelen van de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde heeft beïnvloed. Dergelijk deskundigenbewijs over een aangeefster is er niet en wordt gewoonlijk ook niet opgemaakt. Desalniettemin kan er in de optiek van de verdediging niet voorbij worden gegaan aan hetgeen er bekend is over de stoornis(sen) waar aangeefster mee kampt en de invloed die die stoornissen op haar handelen en haar verklaringen (kan) hebben gehad. Belangrijk daarvoor is het gegeven dat met het verhoor van aangeefster bij de raadsheer-commissaris er meer duidelijkheid is gekomen waar aangeefster mee kampt en hoe deze stoornissen zich bij haar uiten.
21. Aangeefster verklaart dat zij een persoonlijkheidsstoornis NAO heeft (randnr. 21, RHC verhoor). Dit is de meest voorkomende persoonlijkheidsstoornis waarbij iemand kenmerken van verschillende persoonlijkheidsstoornissen vertoont. Per persoonlijkheidsstoornis vertoont de persoon te weinig kenmerken om tot een officiële diagnose voor die stoornis te komen, maar bij elkaar opgeteld vertoont iemand toch zoveel kenmerken dat van een persoonlijkheidsstoornis kan worden gesproken.
22. Desgevraagd verklaart aangeefster dat zij kampt met een hechtingsstoornis. Dat uit zich bij haar door problemen om mensen toe te laten en angst om in de steek te worden gelaten (randnr. 21, RHC-verhoor).
23. Daarnaast is er bij haar sprake van kenmerken van borderline. Dat uit zich in zwart-wit denken en stemmingswisselingen (randnr. 21 RHC-verhoor).
24. Naar aanleiding van vragen over haar middelengebruik geeft aangeefster ook nog aan dat zij ADHD heeft (randnr. 23, RHC-verhoor).
25. De angst om in de steek te worden gelaten zal in combinatie met de pijn/woede die zij voelde waarover aangeefster verklaart zeer waarschijnlijk aanwezig zijn geweest. Het is goed voorstelbaar dat de hechtingsstoornis deze emoties heeft versterkt. Het is ook goed voorstelbaar dat het zwart-wit denken op het moment dat duidelijk wordt dat door het (seksueel) contact met anderen de relatie (wederom) stukloopt is gereageerd vanuit woede jegens cliënt.
26. Daar komt nog bij dat aangeefster ten tijde van de ruzie, maar ook tijdens de aangifte onder invloed was van alcohol en cannabis. Aangeefster heeft in relatief korte tijd redelijk veel gedronken:
“U vraagt mij op welk moment ik had gedronken. In de middag. U vraagt mij of ik nog weet op welk moment het incident plaatsvond. In de middag. U vraagt mij of het klopt dat ik de alcohol had gedronken voor het incident. Ja.” (randnr. 22 RHC-verhoor).
27. Getuige [betrokkene 1] verklaart dat aangeefster rondom 14:30 uur bij hem aanbelt (p. 35). Dat betekent dat zij in de tijd tussen 12:00 en 14:30 uur behoorlijk wat heeft gedronken. Bij de raadsheer-commissaris verklaart zij 2 of 3 glazen pure pure Pina Colada 150 milliliter te hebben gedronken (randnr. 22) en bij de politie geeft aangeefster aan dat het er ook 4 kunnen zijn geweest (p. 33). Pina Colada is een rumcocktail met kokos sap en in beginsel dus een drankje dat uit verschillende dranken wordt samengesteld, maar er is ook een voor gemixte versie te koop onder de merknaam Malibu. Deze mixdrank wordt onder andere verkocht in 700 milliliterflessen met 21% alcohol. Als zij 4 glazen van 150 milliliter op had, dan had zij dus bijna een hele fles opgedronken in tweeënhalf uur tijd. Daar komt bij dat ze die dag ook nog cannabis had gebruikt (randnr. 23). Het is een feit van algemene bekendheid dat alcohol een ontremmend effect heeft. Het is dus goed mogelijk dat de kenmerken van de persoonlijkheidsstoornis nog eens zijn verstrekt door het middelengebruik en dat dit haar handelen ten tijde van het incident, maar ook tijdens het informatief gesprek om 15:30 uur (p. 97) en haar aangifte om 16:10 uur (p. 27) heeft bepaald. Op het moment dat de aangifte is gedaan is het niet eenvoudig daarop terug te komen.
II. 3 Wens tot intrekking aangifte
28. Het dossier bevat een concreet aanknopingspunt dat aangeefster dat wel zou hebben gewild.
“Door slachtofferhulp werd namens aangeefster contact opgenomen met de afdeling Zeden. De aangeefster wilde kennis geven dat zij de aangifte wenste in te trekken.'’ (p. 96).
29. Aangeefster is hier mee geconfronteerd bij de raadsheer-commissaris en geeft daarop aan dat zij dat nooit heeft gezegd, maar dat zij had aangegeven dat zij geen zin had in de begeleiding van Slachtofferhulp (randnrs. 4 en 10). Dat komt de verdediging niet voor als een afdoende uitleg waarom de hiervoor geciteerde passage in het dossier is opgenomen. Iedere aangever, en zeker aangevers in zedenzaken, wordt gewezen op de mogelijkheid van begeleiding door Slachtofferhulp. Een deel van de aangevers maakt daar geen gebruik van, maar het feit dat iemand daar geen gebruik van wenst te maken wordt niet teruggekoppeld aan de Politie zo is mij verteld door een advocaat die slachtofferzaken behandelt. Het is ook moeilijk voorstelbaar dat een medewerker van Slachtofferhulp abusievelijk namens aangeefster meldt dat zij haar aangifte wenst in te trekken terwijl zij zou bedoelen dat zij geen bemoeienis van Slachtofferhulp wil. Evenmin is voorstelbaar een politiemedewerker van de afdeling Zeden dwaalt omtrent de aard van het bericht.
Medewerkers van beide organisaties zijn zich als geen ander bewust van het gewicht en de strekking van een dergelijke mededeling. In de optiek van de verdediging dient derhalve te worden uitgegaan van het ambtsedig proces-verbaal van gecertificeerd zedenrechercheur [verbalisant] (p. 96).
II.4 Relatie met cliënt na aangifte
30. Maar deze passage in het dossier is niet het enige. Aangeefster en [verdachte] hebben
na de aangifte en na zijn invrijheidstelling weer een relatie gehad.
31. Daar is in eerste aanleg ook aandacht voor gevraagd en de rechtbank heeft daarover overwogen dat het de rechtbank ambtshalve bekend is dat aangeefsters in zaken die zien op huiselijk geweld vaker dergelijk gedrag vertonen (kenbaar maken aangifte te willen intrekken en wederom een relatie aangaan) maar dat er in die gevallen wel degelijk huiselijk geweld heeft plaatsgehad (p. 7, vonnis). Het verdient in deze opmerking dat deze zaak niet (enkel) om huiselijk geweld gaat, maar om een verdenking van verkrachting waardoor de ervaringsregel niet een-op-een opgaat. Maar wat verder een rol speelt is dat er in huiselijk geweldzaken waarin aangeefsters de aangifte wensen in te trekken en weer
32. een relatie aangaan vaak sprake is van een sterke binding met de pleger van dat geweld. Vaak is er sprake van een huwelijk/langdurige relatie, wonen aangeefster en pleger in dezelfde woning en zijn er kinderen waardoor er altijd een binding zal zijn. In casu is daarvan geen sprake. De verdediging meent daarom dat de door de rechtbank aangehaalde ervaringsregel de verwerping van dit onderdeel van het betrouwbaarheidsverweer niet kan dragen.
33. Verder is van belang dat de momenten waarop de aangeefster belastend verklaart, momenten zijn waarop zij uit elkaar zijn 8 mei 2018 (p. 27), 14 mei 2018 (p. 78) en 12 februari 2020 terwijl de mededeling van slachtofferhulp valt in de periode dat er weer sprake was van affectief contact 31 juli 2018 (p. 109 en randnr. 2, RHC-verhoor).
34. Daarbij is de verdediging van oordeel dat het moeilijk voorstelbaar is dat aangeefster, als zij werkelijk heeft meegemaakt wat zij in de aangifte omschrijft, weer een relatie met cliënt aangaat en het niet uitpraat met cliënt omdat hij er niet over wil praten (randnr. 2 RHC-verhoor).
II.5 Conclusie
35. Aan de hand van het voorgaande meent de verdediging dat de verklaring van aangeefster onvoldoende betrouwbaar is om voor het bewijs te worden gebezigd.”
3.3.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 5 juni 2020 houdt voorts nog het volgende in:
“De raadsman krijgt de gelegenheid tot het voeren van dupliek en brengt daartoe het volgende naar voren:
Het gaat de verdediging erom dat [benadeelde] heeft verzuimd te vertellen dat het slaan, vuisten en
krabben vaker gebeurde tijdens de seks tussen [benadeelde] en cliënt. De verdediging acht dit relevant, omdat deze handelingen niet tot ieders seksleven behoren.
De advocaat-generaal zei zich wel voor te kunnen stellen dat [benadeelde] haar aangifte heeft willen
intrekken. [benadeelde] heeft bij de raadsheer-commissaris verklaard dat zij nooit heeft gezegd dat zij haar aangifte heeft willen intrekken. Dit doet af aan haar betrouwbaarheid.”
3.4.
Ten laste van de verdachte is (dagvaarding I onder 1) bewezenverklaard dat:
“hij op 08 mei 2018 te [plaats] door geweld en andere feitelijkheden en bedreiging met geweld [benadeelde] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde] , te weten
- brengen en/of duwen en vervolgens houden van en/of heen en weer bewegen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [benadeelde] en
- brengen en/of duwen en vervolgens houden van en/of heen en weer bewegen van zijn, verdachtes, vuist in de vagina van die [benadeelde] en
- brengen en/of duwen en vervolgens houden van en/of heen en weer bewegen van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [benadeelde] en
- laten betasten van zijn, verdachtes, penis/zich laten aftrekken door die [benadeelde]
en bestaande dat geweld en die andere feitelijkheden en die bedreiging met geweld of die andere feitelijkheden hierin dat verdachte
- die [benadeelde] heeft belet/tegen gehouden de woning te verlaten en vervolgens de woorden toegevoegd: "Je mag niet weg" en
- aan het lichaam van die [benadeelde] heeft getrokken en/of geduwd en
- die [benadeelde] de woonkamer heeft ingeduwd en
- die [benadeelde] de woorden heeft toegevoegd: "Trek je kleding uit. Als je je kleding niet uit hebt als ik terug kom maak ik je af" en "Ga op bed liggen" en "Ik ben de baas, je moet niet denken dat je met mij spelletjes kan spelen" en
- die [benadeelde] de woorden heeft toegevoegd: "Draai je om, ga op handen en knieën zitten" en
- die [benadeelde] de woorden heeft toegevoegd: "Maak mijn lul hard. Als het niet lukt gebruik dan je mond" en
- die [benadeelde] (meermalen) in het gezicht en tegen de vagina te slaan
en aldus voor die [benadeelde] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
en/of
hij op 08 mei 2018 te [plaats] [benadeelde] heeft mishandeld door
- zijn, verdachtes, vuist in de vagina van die [benadeelde] te brengen/duwen en
- die [benadeelde] (meermalen) in het gezicht en tegen de vagina te slaan.”
3.5.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 8 mei 2018 van de politie Eenheid Den Haag met nr. PL1500-
2018120829-1. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 27 e.v.):
als de op 8 mei 2018 afgelegde verklaring van [benadeelde] :
Op 7 mei 2018 ben ik naar het huis van [verdachte] gegaan (het hof begrijpt: de verdachte, [verdachte] ), gelegen aan de [a-straat 1] te [plaats] .
De volgende dag wilde ik weggaan maar ik werd tegengehouden door [verdachte] . Ik wilde met mijn telefoon een berichtje naar zijn zus sturen en hij wilde mijn telefoon afpakken. Wij kregen een woordenwisseling en het werd een geduw en getrek. Hij duwde mij uiteindelijk naar de woonkamer. Hij zei tegen mij dat ik mijn kleren uit moest doen. Ik vroeg aan hem of hij mij ging verkrachten.
Ik hoorde hem "ja" zeggen. Hij zei dat als ik mijn kleren niet uit zou hebben als hij terug kwam, dat hij mij zou afmaken.
Ik heb mijn broek en onderbroek uitgetrokken en ik moest op bed gaan liggen. En toen deed hij zijn lul in mijn vagina. Hij ging op mij liggen en zei "ik ben de baas, je moet niet denken dat je met mij spelletjes kan spelen". Ik huilde en hij zei tegen mij dat ik moest stoppen met dat gejammer.
Op een gegeven moment liep hij naar de badkamer. Toen hij terug kwam ging hij tussen mijn benen zitten en stopte zijn hele hand in mijn vagina. Ik weet niet wat hij deed, maar het deed echt pijn. Hij zei tegen mij dat ik mij om moest draaien en dat ik op mijn handen en knieën moest gaan zitten. Hij stopte toen weer zijn vuist in mijn vagina.
[verdachte] heeft aan mij kunnen merken dat ik geen seks wilde. Als het gewoon van beide kanten was zou ik niet gaan gillen, schreeuwen en huilen. Ik moest zijn lul hard maken. Ik deed het eerst met mijn handen. Hij zei dat als het niet lukte om hem hard te maken dat ik mijn mond moest gebruiken. Hij sloeg mij toen hij op mij lag. Hij sloeg mij in mijn gezicht. Hij sloeg mij ook met zijn platte hand keihard op mijn vagina. Hij sloeg mij met zijn beiden handen tegen de zijkant van mijn hoofd.
Zijn handen waren vlak. Ook sloeg hij mij met een vuist tegen mijn oren aan.
2. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 10 mei 2018 van de politie Eenheid Den Haag met nr. PL1500-2018120829-21. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 35 e.v.):
als de op 10 mei 2018 afgelegde verklaring van [betrokkene 1] :
Op 8 mei 2018 omstreeks 14:30 uur was ik thuis en de bel ging. Ik hoorde een vrouwenstem roepen: "help, help". Ik ben naar beneden gelopen en zag een huilende vrouw, schaars gekleed op de trap zitten. Ik hoorde deze vrouw zeggen dat zij door haar vriend was geslagen. Ik heb toen 112 gebeld. De vrouw vertelde mij dat zij was verkracht, geen slip aan had en was gedwongen tot seks met een man, als zij dit niet zou doen, zou hij haar vermoorden. Ik zag dat de vrouw op sokken liep, dat haar rok gescheurd was en dat haar blouse open ging waardoor haar blote borsten te zien waren. Ik zag striemen op haar armen en blauwe plekken op haar been. De striemen waren rood dus vers. Ik zag geen korstjes. De vrouw snikte heel erg. Ik weet dat zij nog aan mij vertelde dat haar vriend aan haar had gezegd dat als zij zich niet zou uitkleden, hij haar zou vermoorden.
3. Een proces-verbaal van verhoor aangeefster d.d. 14 mei 2018 van de politie Eenheid Den Haag met nr. PL1500-2018120829-23. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 78 e.v.):
als de op 14 mei 2018 afgelegde verklaring van [benadeelde] :
Ik heb zijn zus een app gestuurd: help mij! Als u mij vraagt hoe dit dan is gebeurd, die handelingen tegen mijn wil, dan zeg ik u dat het van alles was. Het ging over mijn tatoeage en dat ik met een ander naar bed zou zijn geweest. Hij zei: "je dondert maar op". Ik wilde dat doen en hij zei: "je kunt je spullen pakken maar je gaat niet weg". Ik raakte zo van streek dat ik niet meer wist hoe ik moest denken en handelen. Ik huilde en was hysterisch, ik wilde echt weg. Ik heb gezegd: "Jij ontneemt mij mijn vrijheid en dat is strafbaar". Hij duwde mij dus naar de woonkamer en naar het bed. Hij zei dat ik mijn kleren uit moest doen, ik wilde dat niet en zei: "wat ga je doen mij verkrachten?". Hij zei ja. Ik heb gesmeekt doe het niet. Ik wilde niet eens mijn kleren uit doen. Toen hij mij in mijn gezicht sloeg en bij mijn schaamstreek zei ik ook dat hij dit niet moest doen. [verdachte] sloeg mij ook toen ik hem moest pijpen omdat ik het niet wilde, hij zei: "Je doet en kijk maar gewoon of je het leuk vindt".
4. Een geschrift, te weten een screenshot van het WhatsApp gesprek tussen aangeefster en de zus van de verdachte d.d. 8 mei 2018 om 13:46 uur (als bijlage gevoegd achter het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 22 maart 2019 van de politie Eenheid Den Haag met nr. PL1500-201812082930, ongenummerde pagina's):
“Ja [benadeelde] (13:46)(13:46)Is het weer zo ver (13:46)Hij gat me verkapte [betrokkene 2] (13:46)”
5. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 mei 2018 van de politie Eenheid Den Haag met nr. PL1500-2018120829-28. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven - (blz. 99 e.v.):
als relaas van opsporingsambtenaar [verbalisant] :
Op 23 mei 2018 is contact met aangeefster [benadeelde] opgenomen waarbij is gevraagd wat zij bedoelde met de tekst: "Hij gat me verkapte [betrokkene 2] ".
Aangeefster [benadeelde] verklaarde dat zij daarmee bedoelde: "Hij gaat mij verkrachten". De aangeefster kon door de panieksituatie waarin zij zich op dat moment bevond, niet goed de woorden spellen.
6. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 9 mei 2018 van de politie Eenheid Den Haag met nr. PL1500-2018120829-18. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 43-47):
als verklaring van de verdachte:
[benadeelde] en ik hebben dinsdag (het hof begrijpt: 8 mei 2018) seks gehad. Ik heb haar een slapje (het hof begrijpt: een tik met de vlakke hand) hier en daar gegeven.
7. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 9 mei 2018 van de politie Eenheid Den Haag met nr. PL1500-2018120829-19. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 48-51):
als verklaring van de verdachte:
Verbalisanten: Maar [benadeelde] zegt dat het vuistneuken, het fisten, ook gisteren (het hof begrijpt: 8 mei 2018) is gebeurd.
Verdachte: Zij houdt ervan als ik dat doe bij haar. We doen dat altijd.
Verbalisanten: Wij beschrijven je de foto's die van [benadeelde] zijn genomen. Daarop is te zien dat zij een blauwe plek heeft op haar knie, een kras heeft op haar linkerschouder en een kras op haar elleboog.
Hoe komt dat?
Verdachte: Ik heb geprobeerd haar tegen te houden dus toen kan het zijn gebeurd en de seks is hard gegaan.”
3.6.
In de toelichting op het middel wordt betoogd dat hetgeen door de verdediging met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaring(en) van aangeefster is aangevoerd bezwaarlijk anders kan worden verstaan dan als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt als bedoeld in art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv. Geklaagd wordt dat het hof de door de aangeefster bij de politie afgelegde verklaring(en) voor het bewijs heeft gebezigd, maar verzuimd heeft in het bijzonder de redenen op te geven waarom is afgeweken van het met betrekking tot de betrouwbaarheid van d(i)e verklaring(en) van de aangeefster gevoerde uitdrukkelijk onderbouwde standpunt.
3.7.
Met de steller van het middel meen ik dat het standpunt van de verdediging kan worden aangemerkt als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt als bedoeld in art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv. Het hof was, nu de verklaringen van de aangeefster voor het bewijs zijn gebezigd, tot een nadere motivering gehouden waarin het niet aanvaarde standpunt beargumenteerd wordt weerlegd. Dit neemt niet weg dat zich het geval kan voordoen dat de uitspraak voldoende gegevens bevat, bijvoorbeeld in de gebezigde, voor de verwerping van het standpunt relevante bewijsmiddelen waarin die nadere motivering besloten ligt.1.Die situatie doet zich hier mijns inziens voor.
3.8.
De aangeefster heeft verklaard dat zij op 8 mei 2018 - voorafgaand aan de verkrachting - weg wilde gaan uit het huis van de verdachte, maar dat zij door de verdachte werd tegengehouden, resulterend in geduw en getrek. De verdachte heeft verklaard dat hij de aangeefster (op enig moment) heeft geprobeerd tegen te houden en dat haar verwondingen (blauwe plek op knie, kras op linkerschouder en kras op elleboog) toen mogelijk zijn ontstaan. De verklaring van aangeefster houdt ook in dat zij geprobeerd heeft met haar telefoon een berichtje naar de zus van de verdachte te sturen. Dit vindt bevestiging in een Whatsapp gesprek tussen aangeefster en de zus van de verdachte d.d. 8 mei 2018 om 13:46 uur, inhoudende onder meer de tekst “Is het weer zo ver” (van de zus van de verdachte) en “Hij gat me verkapte [betrokkene 2] ”. Aangeefster heeft verklaard dat zij met haar bericht bedoelde “Hij gaat mij verkrachten”, maar dat zij door de panieksituatie niet goed de woorden kon spellen. Aangeefster heeft ook verklaard dat zij daarna tegen haar wil gedwongen is tot seks met de verdachte en dat zij tijdens de seks met de vlakke hand is geslagen en de verdachte een vuist in haar vagina heeft gestopt. De verdachte heeft verklaard dat hij op 8 mei 2018 seks met aangeefster heeft gehad, dat hij de aangeefster hier en daar “slapjes” - door het hof niet onbegrijpelijk uitgelegd als een tik met de vlakke hand - heeft gegeven en dat er ook sprake is geweest van “vuistneuken”. Dat er op genoemde datum seks heeft plaatsgevonden tussen de aangeefster en de verdachte, gepaard gaand met onder meer slaan en “vuistneuken”, staat derhalve vast. Voor de onvrijwilligheid van deze seks kan mijns inziens, in samenhang bezien met voornoemd app-verkeer, voldoende steun worden gevonden in de verklaring van getuige [betrokkene 1] , inhoudende dat zij de aangeefster omstreeks 14.30 uur huilend (“De vrouw snikte heel erg”) en schaars gekleed (op sokken, met gescheurde rok en open blouse) op de trap zag zitten smekend om hulp. Het standpunt van de verdediging vindt zo bezien voldoende weerlegging in de gebezigde bewijsmiddelen.
3.9.
Het middel faalt.
4. Het tweede middel
4.1.
Het middel klaagt over de toewijzing door het hof van de vordering van de benadeelde partij, in het bijzonder wat betreft het oordeel van het hof dat de benadeelde partij recht heeft op vergoeding van immateriële schade.
4.2.
Bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevindt zich een formulier “Verzoek tot Schadevergoeding”. Dit formulier houdt onder meer in:
“3 Strafbaar feit
3.1 Hoe is uw schade ontstaan?
De verdachte heeft mij verkracht
3.2
Datum of periode strafbaar feit8 mei 20183.3 Plaats strafbaar feit[plaats]
(…)
4B Immateriële schade (smartengeld)(…)
Omschrijving immateriële schadeIn een vertrouwensrelatie heeft verdachte cliënt mishandeld, bedreigd en verkracht. Ze heeft meermaals geschreeuwd dat zij niet wilde, maar verdachte had alleen zijn eigen belangen voor ogen. Zij kon gelukkig, volledig in paniek, wegvluchten, maar het was vreselijk voor haar om zonder (onder)broek de straat op te moeten en bij iemand aan te kloppen. Zij schaamde zich verschrikkelijk en had veel pijn. Zie de verdere toelichting op pagina 5.
Ter onderbouwing van het bedrag wordt verwezen naar de letsellijst van het SGW en de bijgevoegde uitspraken uit de smartengeldgids (2061, 1413, 1404).
Totaal immateriële schade: € 3.000,00
(…)”
4.3.
Op pagina 5 van het formulier is genoemde aanvulling op onderdeel 4B opgenomen. Deze aanvulling houdt het volgende in:
“4B Gezien het feit dat verdachte tandpasta had gebruikt kan ze zelfs niet haar tanden poetsen zonder aan het incident terug te denken. Cliënte was al onder behandeling bij GGZ, maar heeft door deze gebeurtenissen een ernstig trauma opgelopen. Zie de verklaring van de GGZ, cliënte heeft diverse EMDR behandelingen ondergaan. Die hebben wel wat geholpen, maar cliënte zal voor de rest van haar leven getekend zijn door het incident. Verdachte heeft misbruik gemaakt van haar kwetsbaarheid door haar onder bedreiging en mishandeling te dwingen om de seksuele handelingen te ondergaan. Mocht de verdachte niet voor alle ten laste gelegde feiten veroordeeld worden, dan verzoekt cliënte uwe rechtbank naar rato in goede justitie een bedrag aan immateriële schade toe te wijzen voor de feiten die wel komen vast te staan.”
4.4.
Het bestreden arrest houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“Strafmotivering
(…)
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de verkrachting van het slachtoffer waarbij hij haar tijdens deze verkrachting heeft mishandeld. Met deze feiten heeft de verdachte een ernstige en grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit en de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer.
De door de verdachte begane misdrijven hebben in de huiselijke sfeer plaatsgevonden. Juist binnenshuis en bij de eigen partner zou iemand zich bij uitstek veilig moeten voelen. De verdachte heeft hier niet bij stilgestaan en heeft zijn seksueel verlangen en zijn gevoelens van boosheid laten prevaleren boven het welzijn van het slachtoffer.
Slachtoffers van delicten als de onderhavige ondervinden in de regel nog geruime tijd de (psychische) gevolgen van hetgeen hen is aangedaan. Daarop is de onderhavige zaak geen uitzondering. Hoe ingrijpend de gevolgen voor het slachtoffer zijn geweest, blijkt onder meer uit de toelichting op de vordering die zij als benadeelde partij heeft ingediend.
(…)
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte in de zaak bij dagvaarding I onder 1 ten laste gelegde, tot een bedrag van €3.095,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de gehele vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Het hof is van oordeel dat de benadeelde partij heeft aangetoond dat tot een bedrag van € 75,00 (€ 20,00 spijkerbroek en € 55,00 Timberland schoenen) materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het bij dagvaarding I onder 1 ten laste bewezenverklaarde. Het hof is van oordeel dat de benadeelde partij de vordering wat betreft de rugzak onvoldoende heeft onderbouwd. De vordering zal derhalve voor dat deel worden afgewezen.
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van de bij dagvaarding onder 1 bewezen verklaarde verkrachting. De aard en de ernst van deze normschending brengen met zich dat de nadelige gevolgen voor het slachtoffer/de benadeelde partij zozeer voor de hand liggen, dat reeds daarom een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 3.000,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke
rente over dit bedrag vanaf 8 mei 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt.
Het hof zal voor de rechtsbijstandskosten aansluiting zoeken bij het in civiele zaken geldende liquidatietarief voor kantonzaken. Het hof gaat uit van 3 punten.
De kosten worden conform genoemd liquidatietarief begroot op €. 630, -.
Voorts zal het hof de verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 3.000,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde] .”
4.5.
In de toelichting op het middel wordt geklaagd dat het hof niets heeft vastgesteld over de aard en de ernst van de normschending dan wel de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij en daarmee heeft miskend dat bij de enkele schending van een fundamenteel recht niet reeds sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW.
4.6.
In zijn arrest van 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793 heeft de Hoge Raad, onder verwijzing naar HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376, het volgende overwogen:
“Van de [in art. 6:106, aanhef en onder b, BW] bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.”2.
4.7.
Het hof heeft geoordeeld dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en deze schade het rechtstreeks gevolg is van de bewezenverklaarde verkrachting en mishandeling. Naar het oordeel van het hof brengen de aard en de ernst van deze normschending met zich dat de nadelige gevolgen voor het slachtoffer/de benadeelde partij zozeer voor de hand liggen, dat reeds daarom een aantasting in de persoon (a.b.i. art. 6:106, aanhef en onder b BW) kan worden aangenomen.
4.8.
In het onderhavige geval is als gezegd een tweetal delicten bewezenverklaard, te weten (de eendaadse samenloop van) verkrachting en mishandeling. Het hof heeft onder het hoofdje “Vordering tot schadevergoeding [benadeelde] ” geen woorden gewijd aan de aard en de ernst van deze normschending(en). Wel heeft het hof in de daaraan voorafgaande strafmotivering overwogen dat de verdachte het slachtoffer tijdens de verkrachting heeft mishandeld en de verdachte met de bewezenverklaarde feiten een ernstige en grove inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit en de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer; er is zo bezien sprake van schending van meerdere fundamentele rechten. Voor de ingrijpende gevolgen voor het slachtoffer verwijst het hof nog naar de toelichting op de vordering benadeelde partij. In die toelichting wordt (in algemene termen) gesproken over het opgelopen hebben van een ernstig trauma en het voor de rest van het leven getekend zijn door het incident.
4.9.
Tegen voornoemde achtergrond komt het oordeel van het hof dat in het onderhavige geval de nadelige gevolgen voor het slachtoffer/de benadeelde partij zozeer voor de hand liggen mij, ook zonder nadere motivering, niet onbegrijpelijk voor. Daarbij merk ik nog op dat ook is bewezenverklaard dat de verdachte het slachtoffer voorafgaand aan de verkrachting heeft bedreigd met geweld, bestaande uit de opmerking “Als je je kleding niet uit hebt als ik terug kom maak ik je af”. Het oordeel van het hof dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.3.
4.10.
Het middel faalt.
Tekst
Tekst
5. Het derde middel
5.1.
Het middel klaagt dat de strafmotivering niet voldoet aan art. 359, zesde lid, Sv nu daarin niet de redenen zijn vermeld die in het bijzonder hebben geleid tot de keuze voor een vrijheidsbenemende straf.
5.2.
Het bestreden arrest houdt het volgende in:
“Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de verkrachting van het slachtoffer waarbij hij haar tijdens deze verkrachting heeft mishandeld. Met deze feiten heeft de verdachte een ernstige en grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit en de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer.De door de verdachte begane misdrijven hebben in de huiselijke sfeer plaatsgevonden. Juist binnenshuis en bij de eigen partner zou iemand zich bij uitstek veilig moeten voelen. De verdachte heeft hier niet bij stilgestaan en heeft zijn seksueel verlangen en zijn gevoelens van boosheid laten prevaleren boven het welzijn van het slachtoffer.
Slachtoffers van delicten als de onderhavige ondervinden in de regel nog geruime tijd de (psychische) gevolgen van hetgeen hen is aangedaan. Daarop is de onderhavige zaak geen uitzondering. Hoe ingrijpend de gevolgen voor het slachtoffer zijn geweest, blijkt onder meer uit de toelichting op de vordering die zij als benadeelde partij heeft ingediend.
Het hof heeft in aanmerking genomen de zich in het dossier bevindende reclasseringsrapportages van 21 maart 2019, 28 juni 2019 en 12 december 2019. Daaruit leidt het hof onder meer af dat de verdachte sterk gebaat is bij het creëren van stabiliteit op verschillende fronten van zijn leven (huisvesting, dagbesteding, budgetbeheer).Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 19 mei 2020, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.Bij het bepalen van de op te leggen straf, neemt het hof in aanmerking dat de verdachte als gevolg van de coronamaatregelen nog niet heeft kunnen starten met zijn detentiefasering, terwijl dat anders wel het geval zou zijn geweest. Daarnaast vindt het hof het van belang - mede gelet op genoemde reclasseringsrapportages - dat de verdachte zijn woning kan behouden, die tot nog toe dankzij financiering door zijn familie nog kon worden aangehouden. Het hof ziet in de genoemde persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding om in vergelijking met het vonnis van de rechtbank een groter strafdeel voorwaardelijk op te leggen.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat in aansluiting op de oriëntatiepunten een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur in combinatie met de door de reclassering in het advies van 28 juni 2019 geadviseerde bijzondere voorwaarden een passende en geboden reactie vormt.”
5.3.
Vooropgesteld moet worden dat het motiveringsvereiste van art. 359, zesde lid eerste volzin, Sv in de rechtspraak van de Hoge Raad aldus wordt ingevuld dat uit de strafmotivering expliciet moet blijken dat de rechter onder ogen heeft gezien dat hij een straf of maatregel oplegt die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt door in de strafmotivering tot uitdrukking te brengen dat zo'n sanctie wordt opgelegd en die sanctieoplegging te verbinden met in de strafmotivering opgegeven redenen.4.
5.4.
Anders dan in de zaak die heeft geleid tot het in de toelichting op het middel eveneens tot uitgangspunt genomen arrest van de Hoge Raad van 27 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2191 heeft het hof, door te overwegen zoals onder 5.2 is weergegeven, uitdrukkelijk doen blijken dat alleen een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf te dezen passend en geboden is. Het hof heeft zo bezien in overeenstemming met art. 359, zesde lid, Sv in het bijzonder de redenen opgegeven die de opgelegde gevangenisstraf hebben bepaald.5.
5.5.
Het middel faalt.
6. Het eerste en het derde middel kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering.
7. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
8. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 14‑09‑2021
Zie bijv. HR 15 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:2012.
Vgl. voor een geval waarbij het delict verkrachting aan de orde was HR 19 februari 2019, ECLI:NL:HR:2019:253 (81 RO) en de daaraan voorafgaande conclusie PHR 15 januari 2019, ECLI:NL:PHR:2019:33 (onder 14 e.v.).
HR 27 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2191.
Vgl. HR 13 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2852.