Einde inhoudsopgave
RvdW 2016/1237
Faillissementsrecht. Dient het in rechte afdwingen van voortzetting van dienstverlening door dwangcrediteuren te worden aangemerkt als gestanddoening van de overeenkomst in zin art. 37 Fw?; omstandigheden van geval.
HR 02-12-2016, ECLI:NL:HR:2016:2744
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
2 december 2016
- Magistraten
Mrs. E.J. Numann, A.H.T. Heisterkamp, M.V. Polak, T.H. Tanja-van den Broek, M.J. Kroeze
- Zaaknummer
15/02767
- Conclusie
A-G mr. L. Timmerman
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Vermogensrecht / Rechtsvorderingen
Insolventierecht / Faillissement
Verbintenissenrecht / Algemeen
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2016:2744, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 02ā12ā2016
ECLI:NL:PHR:2016:926, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 16ā09ā2016
Beroepschrift, Hoge Raad, 11ā09ā2015
Beroepschrift, Hoge Raad, 03ā06ā2015
- Wetingang
Art. 37 Fw
Essentie
Faillissementsrecht. Dient het in rechte afdwingen van voortzetting van dienstverlening door dwangcrediteuren te worden aangemerkt als gestanddoening van de overeenkomst in zin art. 37 Fw?; omstandigheden van geval.
De rechtbank heeft art. 37 Fw van toepassing geacht op de onderhavige situatie waarin de dienstverlener (dwangcrediteur) weliswaar de overeenkomst met onmiddellijke ingang had beƫindigd maar vervolgens niettemin met de curatoren in onderhandeling is getreden over voortzetting daarvan, waarbij kennelijk de beƫindiging van de overeenkomst weer werd tenietgedaan nu de dienstverlener zich op opschorting van haar dienstverlening beriep. De rechtbank heeft de houding van de curatoren ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.