Einde inhoudsopgave
Overeenkomst tot arbitrage (BPP nr. 13) 2011/6.3.3.6
6.3.3.6 Executie van voorlopige en bewarende maatregelen krachtens de EEXVerordening
Mr. G.J. Meijer, datum 20-07-2011
- Datum
20-07-2011
- Auteur
Mr. G.J. Meijer
- JCDI
JCDI:ADS508444:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
HvJ EG 27 april 1999 (Mietz/Intership Yachting), NJ 2001, 90, m.nt. PV, r.o. 54-56; overigens zien we dat de kortgedingrechter wel competentie kan ontlenen aan zijn nationale regels terzake, terwijl niet is voldaan aan de voorwaarden in de jurisprudentie inzake art. 31 EEX-Verordening; alsdan kan de maatregel niet ingevolge art. 32 e.v. EEX-Verordening worden tenuitvoergelegd, doch is het heel wel mogelijk dat de maatregel in het eigen land kan worden tenuitvoergelegd.
M. ZILINSKY, Bb 1998, blz. 226; anders C.C.W. LANGE, Het Nederlandse 'incassokortgeding' EEXit?, NJ B 1999, blz. 159, zij het nog voorafgaande aan het arrest van het Hof van Justitie in de zaak Mietz/Intership Yachting.
Zo blijkt ook al uit de supra aangehaalde r.o. 55 in HvJ EG 27 april 1999 (Mietz/Intership Yachting), NJ 2001, 90, m.nt. PV; indien de kortgedingrechter wel competentie kan ontlenen aan zijn nationale regels terzake, terwijl niet is voldaan aan de voorwaarden in de jurisprudentie inzake art. 31 EEX-Verordening, kan de maatregel niet ingevolge art. 32 e.v. EEX-Verordening worden tenuitvoergelegd, doch is het heel wel mogelijk dat de maatregel in het eigen land kan worden tenuitvoergelegd.
Vgl. ook r.o. 36 in HvJ EG 17 november 1998 (Van Uden Maritime/Deco-Line), NJ 1999, 339: '36 Volgens de Duitse regering kan een rechter die zijn bevoegdheid ontleent aan een in artikel 3, tweede alinea, Executieverdrag genoemde bevoegdheidsregel, slechts op grond van artikel 24 voorlopige maatregelen treffen, indien die bevoegdheidsregel spoedeisendheid van de beslissing als vereiste stelt of spoedeisendheid de ratio daarvan is, en indien ten tijde van de vaststelling van de voorlopige maatregel een gekwalificeerde band bestaat tussen de inhoud van de maatregel en de staat van de aangezochte rechter. Aan deze laatste voorwaarde zou zijn voldaan, wanneer de voorlopige maatregel in de forumstaat ten uitvoer kan worden gelegd.' [cursief toegevoegd].
Overigens is dit niet denkbeeldig, als wij bijvoorbeeld denken aan beslag op roerende zaken; ik denk hierbij aan de casus die ten grondslag lag aan HvJ EG 10 februari 1994 (Mund & Fester/ Hatrex), NJ 1994, 385, m.nt. JCS en B.H. TER KUILE; op een vrachtwagen die op weg is van Turkije naar Nederland wordt in Duitsland beslag gelegd toen de vrachtwagen zich nog in Duitsland bevond; volgens de beslissing van het Hof van Justitie in de zaak Van Uden Maritime/Deco-Line en de zaak Mietz/Intership Yachting kan in een dergelijk geval de Nederlandse rechter op grond van art. 31 EEX-Verordening een voorlopige of bewarende maatregel worden gevraagd met betrekking tot de vrachtwagen die zich nog in Duitsland bevindt, doch zich in Nederland zal bevinden; vgl. ook art. 728 lid 1 Rv dat voor beslag op schepen bevoegd verklaart de voorzieningenrechter van de rechtbank binnen welker rechtsgebied het schip wordt verwacht; het idee is kennelijk dat de bestanddelen toch zouden zijn gekomen in het land waar de maatregel wordt verkregen en dat het dus niet uitmaakt dat men zich daarop alvast in het buitenland verhaalt.
Het Hof van Justitie heeft in de zaak Mietz/Intership Yachting Sneek beslist dat een maatregel van de rechter die blijkens zijn uitspraak uitsluitend competentie aan art. 24 EEX (thans art. 31 EEX-Verordening) ontleent (bijvoorbeeld als het bodemgeding een arbitraal geding is), geen maatregel is in de zin van art. 24 EEX als de maatregel niet aan de daartoe — in de jurisprudentie — gestelde beperkingen van art. 24 EEX voldoet, met als gevolg dat de desbetreffende maatregel niet op grond van titel BI (art. 25 e.v.) EEX (thans art. 32 e.v. EEX-Verordening) (met als opschrift "Erkenning en tenuitvoerlegging") voor erkenning en tenuitvoerlegging in aanmerking komt:
’54 Uit het antwoord op de vierde prejudiciële vraag blijkt echter, dat indien het gerecht van herkomst in zijn vonnis uitdrukkelijk had vermeld dat het zijn bevoegdheid op zijn nationale recht juncto artikel 24 Executieverdrag baseerde, de aangezochte rechter had moeten concluderen, dat de gelaste maatregel — namelijk de onvoorwaardelijke betaling van een voorschot — geen voorlopige of bewarende maatregel in de zin van dat artikel is en dus niet op grond van titel III van het Executieverdrag uitvoerbaar kan worden verklaard.
55 Nu het gerecht van herkomst niets heeft gezegd over de grondslag van zijn bevoegdheid, brengt het belang, te voorkomen dat de regels van het Executieverdrag worden omzeild (zie punt 47 van dit arrest) mee, dat zijn beslissing aldus moet worden verstaan, dat hij zijn bevoegdheid tot het gelasten van voorlopige maatregelen op zijn nationale rechtsregels inzake het kort geding heeft gebaseerd en niet op een aan het Executieverdrag ontleende bevoegdheid om van het bodemgeschil kennis te nemen.
56 Daaruit volgt, dat in een geval dat wordt gekenmerkt door de in punt 53 van dit arrest beschreven elementen, de aangezochte rechter moet concluderen, dat de gelaste maatregel geen voorlopige maatregel in de zin van artikel 24 is, zodat hij niet op grond van titel III van het Executieverdrag uitvoerbaar kan worden verklaard."1
Gelet op de genoemde beperkingen zal een voorlopige of bewarende maatregel (in het bijzonder een vonnis van de rechter tot betaling van een voorschot van een geldsom) op de voet van art. 31 EEX-Verordening, terwijl het bodemgeding een arbitraal geding vormt, niet gemakkelijk voor erkenning en tenuitvoerlegging krachtens art. 32 e.v. EEX-Verordening in aanmerking komen.2
Indien wij de beslissingen in de zaak Van Uden Maritime/Deco-Line en de zaak Mietz/ Intership Yachting Sneek bezien, is enige verbazing niet misplaatst. Immers, volgens het Hof van Justitie kan een voorlopige of bewarende maatregel op de voet van art. 24 EEX (thans art. 31 EEX-Verordening) slechts worden toegestaan en in het buitenland (een EEX-Staat) worden tenuitvoergelegd als (inter aha) aan de voorwaarde is voldaan dat een reële band bestaat tussen het voorwerp van de gevraagde maatregelen en de op territoriale criteria gebaseerde bevoegdheid van de verdragsluitende Staat van de aangezochte rechter, ofwel — als het de betaling van een voorschot van een geldsom betreft — als de gevorderde maatregel slechts betrekking heeft op bepaalde vermogensbestanddelen van de verweerder die zich in de territoriale bevoegdheidssfeer van de aangezochte rechter (zullen) bevinden. De formulering dat een voorlopige of bewarende maatregel op de voet van art. 24 EEX (thans art. 31 EEX-Verordening) slechts kan worden toegestaan en in het buitenland worden tenuitvoergelegd als aan de daartoe gestelde voorwaarden is voldaan, roept bij mij de volgende twee vragen op:
1) Art. 31 EEX-Verordening betreft de rechtsmacht van de rechter. Volgens het Hof van Justitie geldt het verbod van exorbitante — nationale — bevoegdheidsbepalingen als bedoeld in art. 3 lid 2 EEX-Verordening niet als wij met art. 31 EEX-Verordening van doen hebben. De nationale rechter die op grond van nationale bepalingen bevoegdheid toekomt, kan dus wel degelijk ook ingevolge art. 31 EEX-Verordening rechtsmacht toekomen (denk bijvoorbeeld aan art. 2 Rv, art. 8 Rv, art. 10 Rv of art. 13 Rv). Indien evenwel niet aan de gestelde voorwaarden van art. 31 EEX-Verordening is voldaan, zal de rechter de gevraagde maatregel niet mogen toestaan. Zal de rechter een voorlopige of bewarende maatregel te allen tijde moeten afwijzen als niet aan de voorwaarden is voldaan? Mij dunkt dat de beslissing van het Hof van Justitie aldus moet worden uitgelegd dat de rechter de gevraagde maatregel alsdan niet op de voet van art. 31 EEXVerordening kan toestaan en voorts — als de rechter dat desondanks toch doet (bijvoorbeeld op grond van nationale bevoegdheidsbepalingen) — de voorlopige of bewarende maatregel niet als een maatregel in de zin van art. 31 EEX-Verordening kan worden aangemerkt.3
2) Als aan de voor de toepassing van art. 31 EEX-Verordening gestelde voorwaarden is voldaan, zal een voorlopige of bewarende maatregel volgens het Hof van Justitie wel als maatregel als bedoeld in art. 31 EEX-Verordening kunnen worden aangemerkt en voor tenuitvoerlegging op grond van en 32 e.v. EEX-Verordening in aanmerking kunnen komen. Men kan zich evenwel afvragen of het ooit tot tenuitvoerlegging in het buitenland zal komen als aan de voorwaarde is voldaan dat de vermogensbestanddelen zich in de territoriale bevoegdheidssfeer van de aangezochte rechter (zullen) bevinden. Tenuitvoerlegging in het buitenland lijkt dan helemaal niet nodig.4 Het Hof van Justitie duidt overigens mede op vermogensbestanddelen die zich in de territoriale bevoegdheidssfeer van de aangezochte rechter zullen bevinden. Het lijkt erop of het Hof van Justitie hiermee de tenuitvoerlegging van de maatregel in het buitenland mogelijk heeft willen maken voor het uitzonderlijk geval dat de vermogensbestanddelen zich ten tijde van de tenuitvoerlegging nog niet in de territoriale bevoegdheidssfeer van de aangezochte rechter bevinden (zoals wel was verwacht op het moment dat de rechter de maatregel trof), doch zich nog in het buitenland bevinden.5