Einde inhoudsopgave
Verdrag inzake het wegverkeer
Artikel 12 Tegemoetkomend verkeer
Geldend
Geldend vanaf 21-05-1977
- Bronpublicatie:
08-11-1968, Trb. 1974, 35 (uitgifte: 15-03-1974, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
21-05-1977
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
20-02-1997, Trb. 1997, 25 (uitgifte: 01-01-1997, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Bijzondere onderwerpen
Verkeersrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Bij het voorbijgaan van tegemoetkomend verkeer dient een bestuurder voldoende ruimte, in de breedterichting van de weg, vrij te laten en, zo nodig, dient hij zo dicht mogelijk langs de kant van de rijbaan overeenkomstig de rijrichting te rijden. Indien hij merkt dat hij door zo te handelen in zijn voortgang wordt gehinderd door een obstakel of door de aanwezigheid van andere weggebruikers, dient hij zijn snelheid te verminderen en indien nodig, te stoppen, ten einde een hem tegemoetkomende weggebruiker of hem tegemoetkomende weggebruikers gelegenheid te geven hem voorbij te gaan.
2.
Op bergwegen en steile wegen met dezelfde eigenschappen als bergwegen, waar het onmogelijk of moeilijk is tegemoetkomend verkeer voorbij te gaan, dient de bestuurder van het voertuig dat bergafwaarts rijdt zo veel mogelijk uit te wijken naar de kant van de weg, ten einde het bergopwaarts rijdende voertuig in staat te stellen hem voorbij te gaan, behalve daar waar de aanleg van uitwijkhavens voor voertuigen om uit te wijken naar de kant van de weg zodanig is, dat in aanmerking genomen de snelheid en de plaats van beide voertuigen, het bergopwaarts rijdende voertuig een dergelijke uitwijkhaven bijna heeft bereikt, zodat de noodzaak voor één van beide voertuigen een stuk achteruit te rijden kan worden vermeden, indien het bergopwaarts rijdende voertuig van de uitwijkhaven gebruik maakt. Indien een van beide voertuigen die elkaar voorbij willen gaan genoodzaakt is achteruit te rijden om het voorbijgaan mogelijk te maken, dan dient de bestuurder van het bergafwaarts rijdende voertuig achteruit te rijden, tenzij deze manoeuvre duidelijk gemakkelijker kan worden uitgevoerd door de bestuurder van het bergopwaarts rijdende voertuig. De Verdragsluitende Partijen of onderdelen daarvan kunnen echter voor bepaalde voertuigen of bepaalde wegen of gedeelten van wegen speciale voorschriften uitvaardigen die verschillen van die welke in dit lid zijn vastgelegd.