Hof Arnhem-Leeuwarden, 04-07-2017, nr. 200.158.259
ECLI:NL:GHARL:2017:5626
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
04-07-2017
- Zaaknummer
200.158.259
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2017:5626, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 04‑07‑2017; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
ERF-Updates.nl 2017-0226
JERF Actueel 2017/321
Uitspraak 04‑07‑2017
Inhoudsindicatie
Wilsbekwaamheid testateur
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.158.259
(zaaknummer rechtbank Overijssel, 125824)
arrest van 4 juli 2017
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. R.W.A. Kroon,
tegen
1. [geïntimeerde 1] , wonende te [woonplaats] ,
2. [geïntimeerde 2], wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
in eerste aanleg: eisers,
hierna: [geïntimeerden] ,
advocaat: mr. W.H. Kesler.
1. Het verdere verloop van het geding
1.1
Het hof verwijst naar de tussenarresten van 23 februari 2016, 12 juli 2016 en 18 oktober 2016 voor het verloop van het geding in hoger beroep.
1.2
In het laatste tussenarrest heeft het hof beslist dat de griffier van het hof zorgt voor toezending aan beide advocaten van partijen van een papieren kopie van hetgeen opgeslagen is op de CD waarop het medisch dossier van de erflater staat. Het hof heeft (in rov. 2.2) partijen tevens in de gelegenheid gesteld dit medisch dossier door hun medisch adviseur dan wel een andere deskundige te laten beoordelen en hun standpunt in rechte verder uit te werken wat het vervolg van de procedure betreft. Nu het gaat om een testament dat op 22 januari 2010 door de notaris is opgemaakt en een (medisch) deskundige enkel een papieren onderzoek kan doen naar de wilsbekwaamheid van erflater toentertijd is aan partijen ook verzocht zich uit te laten over de vraag of een redelijk handelend en redelijk bekwaam arts/deskundige (of welke BIG-geregistreerde dan ook) in staat is tot het beantwoorden van die vraag in deze zaak.
1.3
Ieder van partijen heeft zich bij akte daarover uitgelaten, [appellant] bij akte d.d. 13 december 2016 houdende uitlating (met productie 1), [geïntimeerden] bij akte na tussenarrest d.d. 10 januari 2017 (met producties 28-35).
2. De verdere motivering
2.1
Het hof stelt vast dat het medisch dossier dat is opgeslagen op de vermelde CD bestaat uit vijf delen.
2.2
[appellant] heeft het medisch dossier in handen gesteld van [deskundige 1] , hoogleraar ouderengeneeskunde en ethiek van de zorg en [deskundige 2] , gezondheidszorgpsycholoog, beiden verbonden aan het ‘Centrum voor Wilsbekwaamheidsvragen’ van het VU Medisch Centrum in Amsterdam. [appellant] heeft als productie 1 hun korte rapportage overgelegd. Daarin schrijven zij in een brief van 1 december 2016 onder meer het volgende:
“2. Reconstructie
Bij een onderzoek naar wilsbekwaamheid is het gebruikelijk dat de deskundige in gesprek gaat met de betrokken persoon. Dat is in dit geval uiteraard niet mogelijk. Het gaat thans om een reconstructie van de wilsbekwaamheid van de [overledene] op 22 januari 2010 ter zake van het opstellen van zijn testament. De vraag die zich hierbij voordoet is of er voldoende gegevens bekend zijn om tot een dergelijke reconstructie te komen. In dit geval kunnen we alleen beschikken over het medisch dossier van de [overledene] ,
3. Het medisch dossier
Het hanteren van de inhoud van een medisch dossier/zorg dossier als basis voor de reconstructie van iemands wilsbekwaamheid is om twee redenen niet zonder problemen:
a. Het dossier is niet opgesteld om te informeren over eventuele wilsbekwaamheid, maar dient geheel andere doelen. Er is derhalve grote terughoudendheid geboden om aan he dossier anders dan indirecte aanwijzingen te ontlenen.
b. Voor zover het dossier gedragingen beschrijft of testresultaten bevat, dient steeds in
aanmerking te worden genomen dat wilsbekwaamheid een context- en taakgerelateerd
begrip is. Of de [overledene] wilsbekwaam was op het moment van het opstellen van zijn
testament hangt dus af van de mate waarin hij een dergelijke beslissing kon overzien en -
daarmee - van de kwaliteit en objectiviteit van de beslissingsondersteuning die hoe hij
daarbij heeft ontvangen. Dit laatste verwijst naar de procedure van de notaris en de rol van ondersteuners, zoals zijn zoons e.a. Over deze laatste aspecten hebben wij geen informatie, maar zij zijn wel degelijk van belang voor het oordeel in deze zaak: bekwaam of niet, temeer daar het dossier wel zwaarwegende aanwijzingen bevat voor cognitieve kwetsbaarheid en beïnvloedbaarheid door derden in gedrag en besluitvorming; zie hiervoor verder punt 4. (…)
4. Wat voor aanwijzingen bevat het dossier?
De diverse rapportages laten het beeld van een verwarde en gedesoriënteerde man zien, die zich niet meer zelfstandig kan handhaven en bij wie bijna een jaar eerder al de diagnose dementie is gesteld. Het onderzoek van psychiater en psycholoog van de GGz instelling Dimence uit 2009 ondersteunen die diagnose en wijzen ook op (milde) executieve functiestoornissen. Er is geen beeldvormend onderzoek verricht. De ziekte van Alzheimer is als onderliggende oorzaak aannemelijk, maar vasculaire dementie, c.q. een vasculaire component is zeker niet uitgesloten gelet op de bijkomende cardiovasculaire co-morbiditeit en de frequente wegrakingen, welke feitelijk de directe aanleiding waren voor opname in een zorginstelling. Het dossier, waarin summier medische gegevens zijn opgenomen, maar ook veel observationele gegevens van verplegenden en verzorgenden, laat duidelijk een fluctuatie in functioneren zien, met betere en minder goede momenten van cognitief functioneren. Deze fluctuaties kunnen pleiten voor een vasculaire component in de etiologie van de dementie. En zij laten ook ruimte voor fluctuaties in wilsbekwaamheid. De meest directe en meest actuele aanwijzingen voor het cognitief functioneren om en nabij 22 januari biedt het psychologisch onderzoek van 8 februari 2010. In dit rapport wordt vermeld dat (onder de geheugenfuncties) de herkenning iets minder is aangedaan dan de reproductie en dat op testen voor redeneren en abstract denken relatief goed gescoord wordt. Dit laat ruimte voor wilsbekwaamheid, mits er voldoende en adequate beslissingsondersteuning geboden kan worden. Anderzijds lijken er ook aanwijzingen te zijn voor sociaal ongepast en impulsief gedrag en zijn geheugen en oriëntatie ernstig aangedaan, maar dat is onvoldoende reden om tot wilsonbekwaamheid ter zake te besluiten.
5. Conclusie
Het op grond van de gegevens uit het medisch zorgdossier te reconstrueren cognitieve profiel biedt onvoldoende basis voor een stellige uitspraak over de wilsbekwaamheid of - onbekwaamheid van de [overledene] ten tijde van het opmaken van zijn testament.”
2.3
[geïntimeerden] hebben het medisch dossier in handen gesteld van [deskundige 3] , die is verbonden aan het UMCG te Groningen en de universiteit te Antwerpen en directeur is van het Alzheimer Research Center Groningen, blijkens zijn mail aan [geïntimeerde 2] van 9 januari 2017 (productie 28) opgeleid als neuropsychiater en thans erkend als neuroloog. [deskundige 3] schrijft in deze mail verder dat hij van oordeel is dat op basis van de beschikbare informatie een uitspraak kan worden gedaan met betrekking tot de wilsbekwaamheid van erflater op 22 januari 2010 en dat hij als dementie expert bereid is een dergelijke analyse te maken en een expert advies te formuleren. [geïntimeerden] betogen verder dat het niet alleen gaat om het medisch dossier, maar om alle overige relevante specifieke informatie met betrekking tot de wilsbekwaamheid van erflater ten tijde van het maken van het testament. Zij achten het zinvol dat het hof bepaalt [deskundige 3] als deskundige te benoemen en hem een onderzoek te laten verrichten naar de wilsbekwaamheid van erflater ten tijde van het maken van het testament en daarbij niet alleen acht te slaan op het medische dossier, maar ook op het procesdossier. Zij achten het zinvol dat dit onderzoek wordt verricht, wat ook de uitkomst daarvan zal zijn, al merken zij ook uitdrukkelijk nadruk op dat zij op basis van het medisch dossier en alle overige feite en omstandigheden ervan overtuigd zijn dat erflater ten tijde van het maken van zijn testament wilsonbekwaam was.
2.4
Zoals het hof al eerder heeft overwogen gaat het in dit geschil om de vraag of erflater ten tijde van het maken van zijn uiterste wilsbeschikking wils(on)bekwaam was. Zowel partijen als het hof gebruiken dat begrip ter aanduiding van het al dan niet ontbreken van de wil aan de verklaringen van erflater in zijn testament van 22 januari 2010. Het is dan ook deze vraag die het hof moet beantwoorden: ontbrak op 22 januari 2010 de wil van de erflater aan de door hem in zijn testament opgenomen verklaringen en zijn daardoor de uiterste wilsbeschikkingen die hij daarin heeft gemaakt nietig.
2.5
Deze vraag moet worden beantwoord aan de hand van de maatstaf van art. 3:34 lid 1 BW. Art. 3:34 lid 1 BW volgt op art. 3:33 BW, dat bepaalt dat een rechtshandeling een met de verklaring overeenstemmende wil vereist. Art. 3:34 lid 1 BW luidt als volgt: “Heeft iemand wiens geestvermogens blijvend of tijdelijk zijn gestoord, iets verklaard, dan wordt een met de verklaring overeenstemmende wil geacht te ontbreken, indien de stoornis een redelijke waardering der bij de handeling betrokken belangen belette, of indien de verklaring onder invloed van die stoornis is gedaan.” De tweede zin van lid 2 van artikel 3:34 BW bepaalt dat het ontbreken van wil een eenzijdige rechtshandeling die niet tot een of meer bepaalde personen is gericht, zoals uiterste wilsbeschikkingen, nietig maakt. Wie zich zoals [geïntimeerden] erop beroept dat bij de erflater in verband met een stoornis van diens geestesvermogens de wil tot het opmaken van de uiterste wilsbeschikking ontbrak, zal — gelet op de bewijsvermoedens van art. 3:34 lid 1 BW (“geacht te ontbreken”) — ermee kunnen volstaan te stellen en zo nodig te bewijzen dat (a) erflater ten tijde van het opmaken van de uiterste wilsbeschikking leed aan een geestelijke stoornis en (b) voorts dat deze stoornis toen een redelijke waardering van de bij de uiterste wilsbeschikking betrokken belangen belette ofwel dat de wilsverklaring onder invloed van de geestelijke stoornis is gedaan.
2.6
Voor een redelijke waardering van de bij een uiterste wilsbeschikking betrokken belangen is vereist dat een testateur ten tijde van het maken daarvan inzicht heeft in zijn (voor het erfrecht relevante) situatie en in staat is op het gebied van het erfrecht in vrijheid keuzes te onderscheiden en te maken en beslissingen te nemen, de gevolgen van die keuzes en beslissingen in rationeel en emotioneel opzicht te overzien en dit kenbaar te maken. Verder is vereist dat hij de informatie of voorlichting die hij voor het maken van de uiterste wilsbeschikking van de notaris of van anderen krijgt zodanig begrijpt dat hij deze bij het onderscheiden en maken van zijn keuzes en beslissingen kan betrekken en dat kenbaar kan maken.
2.7
In hoeverre sprake is of kan zijn van “een redelijke waardering” hangt niet alleen af van de aard en de zwaarte van de geestesstoornis maar ook van de aard en de ingrijpendheid van de uiterste wilsbeschikking en de aard en de zwaarte van de daarbij betrokken belangen. Tussen deze drie elementen bestaat een wisselwerking. Hoe zwaarder de geestesstoornis, hoe ingrijpender de beslissing en hoe zwaarder de belangen, des te hoger zijn telkens de eisen die aan een redelijke waardering mogen worden gesteld. Zo is denkbaar dat een erflater lijdt aan een geestelijke stoornis die hem niet belet een legaat van een klein geldbedrag te maken, maar wel tot het maken van verder gaande uiterste wilsbeschikkingen zoals erfstellingen of ontervingen. In deze zaak is sprake van de onterving van twee van de drie kinderen door een hoogbejaarde vader. Dat is een ingrijpende beslissing die voor de onterfde kinderen verstrekkende en - behoudens aanspraken op grond van de legitieme portie en de andere wettelijke rechten - onherstelbare gevolgen heeft.
2.8
Voor een antwoord op de vraag of erflater op 22 januari 2010 leed aan een geestelijke stoornis is vooral de informatie uit het medische dossier van belang. Het spreekt voor zich dat de vraag of deze stoornis een redelijke waardering van de bij de uiterste wilsbeschikkingen betrokken belangen van zijn kinderen belette het best kan worden beantwoord in een persoonlijk gesprek met of onderzoek van de erflater. Uit de rechtspraak op dit terrein van de civiele rechter en de medische en notariële tuchtrechter blijkt dat het ook dan lastig kan zijn die vraag met een volmondig ja of nee te beantwoorden. In dit geval kan het antwoord op die vraag alleen worden verkregen door een reconstructie van de situatie van erflater op 22 januari 2010 aan de hand van het medisch dossier en van alle andere in dit proces gebleken relevante feiten en omstandigheden. Het hof is mede aan de hand van de uitlatingen van de door partijen ingeschakelde deskundigen van oordeel dat op voorhand niet is uit te sluiten dat beantwoording van die vraag wellicht nog mogelijk is, zodat een onderzoek zinvol kan zijn.
2.9
Het hof ziet met het oog op een onderzoek door deskundigen aanleiding een comparitie van partijen te gelasten om met hen te spreken over de persoon van de deskundige(n) en de aan deze(n) te stellen vragen. Bij het opstellen van de onderzoeksvragen zullen de overwegingen van het hof in 2.5 en 2.6 als leidraad dienen. Het hof stelt partijen in de gelegenheid zich op de comparitie te doen vergezellen van de door hen ingeschakelde deskundigen. Het hof houdt partijen reeds nu voor dat deze deskundigen kan worden gevraagd samen onderzoek te verrichten en daarover te rapporteren. [appellant] heeft in een eerder stadium van de procedure in hoger beroep verklaard nog andere getuigen te willen horen dan in eerste aanleg. Op de comparitie kan worden besproken of dat zinvol is en of die getuigen moeten worden gehoord voordat de deskundige(n) hun onderzoek begint/beginnen.
2.10
Het hof houdt iedere verdere beslissing aan.
3. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bepaalt dat partijen in persoon samen met hun advocaten en de door hen ingeschakelde deskundigen zullen verschijnen voor het hof dat daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem op een nader te bepalen dag en tijdstip, tot het onder 2.8 vermelde doel;
bepaalt dat partijen de verhinderdagen van partijen en hun advocaten in de maanden augustus tot en met oktober 2017 zullen opgeven op de roldatum 19 juli 2017, waarna dag en uur van de comparitie (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) zullen worden vastgesteld;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Lieber, R. A. Dozy en M.L. van der Bel en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2017.