Rb. Overijssel, 27-01-2022, nr. 08-996128-14 (P)
ECLI:NL:RBOVE:2022:214
- Instantie
Rechtbank Overijssel
- Datum
27-01-2022
- Zaaknummer
08-996128-14 (P)
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOVE:2022:214, Uitspraak, Rechtbank Overijssel, 27‑01‑2022; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 27‑01‑2022
Inhoudsindicatie
OM en verdachte maken, nadat de zaak al enige jaren op zitting in behandeling was, procesafspraken. Het OM biedt verdachte alsnog een transactie aan, die de verdachte heeft geaccepteerd en is nagekomen. Onderdeel van de procesafspraken is dat het OM verdachte niet verder vervolgt. Op de eerstvolgende zitting rekwireert het OM tot zijn eigen niet-ontvankelijkheid. De rechtbank komt, na afweging van alle (in het vonnis vermelde) omstandigheden, tot het oordeel dat gelet op in het bijzonder het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging, enig te respecteren strafvorderlijk belang bij voortzetting van de vervolging is komen te ontvallen en verklaart het OM in diens vervolging niet-ontvankelijk. De rechtbank accepteert derhalve de facto de procesafspraken tussen partijen.
Partij(en)
RECHTBANK OVERIJSSEL
Team Strafrecht
Meervoudige Kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-996128-14 (P)
Datum vonnis: 27 januari 2022
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1955 in [geboorteplaats] (Verenigde Staten),
wonende in [adres]
1. Het onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 13 juli 2015, 23 november 2015, 19 september 2016, 15 mei 2017, 11 december 2017,
23 juli 2018, 19 november 2018, 13 januari 2020 en 13 januari 2022.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. G.J. Heidema en van wat door de raadsman van verdachte, mr. drs. P.J.M. Bruin, advocaat te Bloemendaal, naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
De verdenking komt er – na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van 15 mei 2017 en de wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 313 Sv. van 13 januari 2022 – kort en zakelijk weergegeven op neer dat verdachte:
- feit 1: zich in de periode van 1 januari 2003 tot en met 17 november 2015, met anderen of alleen, schuldig heeft gemaakt aan belastingfraude (inkomstenbelasting);
- feit 2: in de periode van 1 januari 2003 tot en met 25 januari 2016 opdracht heeft gegeven tot, dan wel feitelijke leiding heeft gegeven aan belastingfraude (vennootschapsbelasting);
- feit 3: in de periode van 10 januari 2009 tot en met 22 december 2014, samen met anderen of alleen, facturen valselijk heeft opgemaakt en/of valselijk heeft doen opmaken;
- feit 4: in de periode van 7 mei 2015 tot en met 1 juli 2015 een brief valselijk heeft opgemaakt en/of valselijk heeft doen opmaken en/of van die valse brief gebruik heeft gemaakt;
- feit 5: zich in de periode van 10 oktober 2007 tot en met heden, samen met anderen of alleen, schuldig heeft gemaakt aan witwassen.
Gezien de aard van dit vonnis en de hierna te vermelden standpunten van de verdediging en de officier van justitie kan worden volstaan met voormelde korte omschrijving van het ten laste gelegde.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak.
3.1
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat hij niet-ontvankelijk wordt verklaard. Daartoe heeft hij onder meer gewezen op de lange duur die sinds de aanvang van zowel het strafrechtelijk onderzoek als de eerste zitting is verstreken, de omstandigheid dat intussen met verdachte een transactie-overeenkomst is gesloten die verdachte nagekomen is en dat hij belastingnadeel intussen ongedaan heeft gemaakt. Ook de kans op herhaling is klein. Om die reden is er gelet op het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging geen strafvorderlijk belang meer om de strafvervolging tegen verdachte voort te zetten.
3.1.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman deelt de conclusie van de officier van justitie. Daarbij heeft hij niet alleen gewezen op de omstandigheden die de officier van justitie heeft genoemd, in aanvulling daarop heeft hij met name nog gewezen op de handelwijze van het Openbaar Ministerie in verband met de uitkomst van rechtshulpverzoeken en de omstandigheid dat de berekening van het financiële nadeel uiteindelijk aanzienlijk naar beneden is bijgesteld.
3.1.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de officier van justitie in deze zaak en de zaak tegen de medeverdachte [medeverdacht bedrijf] B.V. een transactievoorstel aan verdachte heeft gedaan nadat deze zaken reeds ter zitting bij de rechtbank waren aangebracht. De verdachte heeft het transactievoorstel geaccepteerd en heeft het overeengekomen bedrag betaald.
De rechtbank heeft zich er van overtuigd dat verdachte, door in overleg met zijn raadsman mee te werken aan die transactie-overeenkomst en tezamen met de officier van justitie om diens niet-ontvankelijkverklaring te verzoeken, weloverwogen van een rechterlijke toetsing van zijn zaak door beantwoording door de rechter van de overige vragen van artikel 348 en met name artikel 350 Sv. wenst af te zien.
Verder heeft de rechtbank het volgende vastgesteld:
- -
de ten laste gelegde feiten betreffen 6-jaarsfeiten, waarvoor (weliswaar vóór de aanvang van de terechtzitting) daadwerkelijk ingevolge artikel 74 Sr. een transactievoorstel kan worden gedaan;
- -
er zijn geen andere procesafspraken gemaakt dan de afspraken die zijn neergelegd in de hiervoor bedoelde transactie-overeenkomst;
- -
de officier van justitie heeft verdachte toegezegd de vervolging te zullen staken;
- -
de officier van justitie en de verdediging verschillen voor het overige van mening over de redenen die moeten leiden tot de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging;
- -
ook bestaat tussen hen geen overeenstemming over de bewijsbaarheid en de strafbaarheid van de ten laste gelegde feiten, de strafbaarheid van verdachte (de schuldvraag) en (een bandbreedte voor) een eventueel op te leggen straf en/of maatregel. Wel zijn zij beiden van oordeel dat de ten laste gelegde fiscale feiten in ieder geval vanaf 2012 niet bewezen kunnen worden;
- -
in de zaak hebben zich geen benadeelde partijen gevoegd;
- -
het centrale delict betreft een belastingdelict en de fiscus heeft het nadeel dat zij als gevolg daarvan stelt te hebben geleden, na de aanvang van de vervolging en het onderzoek ter terechtzitting gaandeweg op een aanzienlijk lager bedrag vastgesteld dan het bedrag waarvan ook de officier van justitie oorspronkelijk is uitgegaan;
- -
het uiteindelijk berekende fiscale nadeel is geheel ongedaan gemaakt, doordat verdachte de desbetreffende naheffingsaanslagen, en onverplicht ook die voor zijn partner, volledig heeft voldaan, terwijl de kans dat verdachte in herhaling valt als zeer gering moet worden ingeschat nu ‘zijn’ vennootschap [medeverdacht bedrijf] B.V., medeverdachte, intussen is ontbonden en verdachte reeds 10 jaar niet meer in Nederland woonachtig is;
- -
er is sprake van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn, in het bijzonder door de termijn die is verstreken vanaf het begin van het onderzoek ter terechtzitting op 13 juli 2015 tot heden;
- -
de ten laste gelegde feiten betreffen grotendeels oude tot zeer oude feiten.
Naar het oordeel van de rechtbank brengt het voorgaande, gelet op in het bijzonder het beginsel van redelijke en billijke belangenafweging, in deze zaak mee dat enig te respecteren strafvorderlijk belang bij voortzetting van de vervolging is komen te ontvallen en wel zodanig dat zij, zoals ook door de officier van justitie en de verdediging is betoogd, de officier van justitie in de vervolging van verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren. Dit oordeel wordt versterkt door het feit dat de officier van justitie door het (weliswaar ingevolge artikel 74 Sr. te laat) aangaan van voormelde transactie-overeenkomst bij verdachte het vertrouwen heeft gewekt dat hij niet verder zal worden vervolgd.
In verband met voormeld oordeel zal de rechtbank ook het geschorste bevel voorlopige hechtenis met ingang van heden opheffen.
4. De beslissing
De rechtbank:
- verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mr. H. Manuel en
mr. M.S. de Waard, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M.B. Cakir, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2022.
Mr. M.S. de Waard is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.