ABRvS, 22-08-2007, nr. 200701696/1
ECLI:NL:RVS:2007:BB2162
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
22-08-2007
- Zaaknummer
200701696/1
- LJN
BB2162
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2007:BB2162, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 22‑08‑2007; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
ABkort 2007/464
Uitspraak 22‑08‑2007
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 13 juni 2006 heeft appellant (hierna: de Directeur) de erkenning bedrijfsvoorraad van [wederpartij] tijdelijk ingetrokken voor de duur van twaalf weken.
200701696/1.
Datum uitspraak: 22 augustus 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
De Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer, gevestigd te Zoetermeer,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. 06/4077 van de rechtbank Breda van 24 januari 2007 in het geding tussen:
[wederpartij] gevestigd te [plaats],
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 juni 2006 heeft appellant (hierna: de Directeur) de erkenning bedrijfsvoorraad van [wederpartij] tijdelijk ingetrokken voor de duur van twaalf weken.
Bij besluit van 17 juli 2006 heeft de Directeur het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 januari 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de Directeur opgedragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de directeur bij brief van 6 maart 2007, bij de Raad van State ingekomen op 7 maart 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 4 april 2007 heeft [wederpartij] van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 juni 2007, waar de Directeur, vertegenwoordigd door, mr. C. van der Berg, werkzaam bij de Dienst Wegverkeer, is verschenen. Voorts is daar [wederpartij], vertegenwoordigd door haar [directeur], gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 62, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de wet), voor zover thans van belang, kan de Dienst Wegverkeer aan een rechtspersoon een erkenning verlenen waardoor deze gerechtigd is motorrijtuigen, waarvan hij de eigendom heeft verkregen, in zijn bedrijfsvoorraad op te nemen.
Ingevolge het vierde lid kunnen bij ministeriële regeling voorschriften worden vastgesteld die aan een erkenning worden verbonden en kunnen met betrekking tot die voorschriften regels worden vastgesteld. Deze voorschriften en regels zijn vastgesteld - onder meer - bij de Regeling erkenning bedrijfsvoorraad van 13 december 1994, Stcrt. 248 (hierna: de Regeling).
Ingevolge artikel 65, tweede lid, aanhef en onder c, kan de Dienst Wegverkeer een erkenning intrekken, indien degene aan wie de erkenning is verleend handelt in strijd met een of meer andere uit de erkenning voortvloeiende verplichtingen.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Regeling moet het erkende bedrijf het bij en krachtens de wet bepaalde omtrent de bedrijfsvoorraad, de erkenning alsmede de registratie, het gebruik en de beëindiging van de registratie van de tot de bedrijfsvoorraad behorende voertuigen in acht nemen.
Ingevolge het achtste lid draagt het erkende bedrijf, voor zover thans van belang, er zorg voor dat van voertuigen die in de bedrijfsvoorraad van het erkende bedrijf zijn opgenomen geen gebruik wordt gemaakt van de openbare weg zonder dat zij zijn voorzien van een aan het bedrijf opgegeven handelaarskenteken.
2.2. Met betrekking tot het toezicht op erkenningen bedrijfsvoorraad en (handelaars)kentekenbewijzen voert de Directeur een beleid dat is neergelegd in zogeheten toezichtbeleidsbrieven. De in deze zaak van toepassing zijnde toezichtbeleidsbrief dateert van 15 november 2005.
Volgens het beleid in deze toezichtbeleidsbrief kan bij constatering van overtredingen onder meer een waarschuwing of een tijdelijke intrekking van zes of twaalf weken worden opgelegd. De houder van een erkenning bedrijfsvoorraad ontvangt in de regel voorafgaand aan het opleggen van een tijdelijke intrekking een waarschuwing. Wanneer korter dan twee jaar geleden een waarschuwing is opgelegd, wordt bij een volgende zware overtreding een tijdelijke intrekking van in beginsel zes weken opgelegd. Afhankelijk van de omstandigheden kan ook intrekking voor twaalf weken volgen bijvoorbeeld bij veelheid van overtredingen, wanneer geen actie is ondernomen om een eerder geconstateerde overtreding ongedaan te maken en bij herhaling van dezelfde overtredingen.
In bijlage I van de toezichtbeleidsbrief wordt het gebruik maken van de openbare weg met een voertuig uit de bedrijfsvoorraad zonder dat het is voorzien van handelaarskentekenplaten als een zware overtreding aangemerkt.
2.3. Aan de in bezwaar gehandhaafde intrekking van de erkenning voor een periode van twaalf weken heeft de Directeur ten grondslag gelegd dat het, in de bedrijfsvoorraad van appellante opgenomen, voertuig met het kenteken […] zonder dat dit was voorzien van een aan het bedrijf opgegeven handelaarskenteken op 30 maart 2006 geparkeerd stond aan de Berkenhaag te Sprang-Capelle, hetgeen in strijd is met artikel 9, achtste lid, van de Regeling. Bij de intrekking heeft de Directeur meegewogen dat [wederpartij] eerder een soortgelijke overtreding heeft begaan waarvoor zij bij brief van 7 februari 2006 een waarschuwing heeft ontvangen.
2.4. De Directeur betoogt dat de rechtbank de intrekking ten onrechte wegens een motiveringsgebrek heeft vernietigd. Meer in het bijzonder betoogt de Directeur dat ten onrechte is overwogen dat op grond van het beleid, gelet op het woord 'kan' in de hiervoor onder 2.2 aangehaalde zin "Afhankelijk van de omstandigheden kan ook intrekking voor twaalf weken volgen (…)", een nadere belangenafweging had dienen plaats te vinden. Volgens de Directeur vloeit uit het beleid voort dat bij herhaling van eenzelfde (zware) overtreding altijd een intrekking van twaalf weken plaatsvindt, waarbij is verwezen naar de volgende passage in de toezichtbeleidsbrief van 15 november 2005:
"De tijdelijke intrekking heeft de duur van zes of twaalf weken. Bepalend hiervoor is het al dan niet aanwezig zijn van verzwarende omstandigheden, zoals recidive, een veelheid van overtredingen of het niet in orde maken van eerder geconstateerde zaken."
2.5. Aan de Directeur kan worden toegegeven dat, gelet op de tekst van de toezichtsbeleidsbrief, in onderlinge samenhang gelezen, de door de rechtbank aan het beleid gegeven uitleg niet juist is. De Afdeling acht het standpunt van de Directeur dat het beleid aldus moet worden gelezen dat in geval van herhaling van eenzelfde, als zwaar aangemerkte, overtreding zonder meer een intrekking van de erkenning voor een periode van twaalf weken plaatsvindt, niet onjuist. Dit leidt evenwel, gelet op het volgende, niet tot gegrondverklaring van het hoger beroep.
2.6. Vast staat dat op 30 maart 2006 een, in de bedrijfsvoorraad van [wederpartij] opgenomen, voertuig met het kenteken […] zonder dat dit was voorzien van een aan het bedrijf opgegeven handelaarskenteken geparkeerd stond aan de Berkenhaag te Sprang-Capelle en dat dit in strijd is met artikel 9, achtste lid, van de Regeling. Dit feit is gelet op het gevoerde beleid op zichzelf echter onvoldoende om over te gaan tot het opleggen van een tijdelijke intrekking van de erkenning bedrijfsvoorraad omdat daartoe, behoudens bijzondere omstandigheden, slechts kan worden overgegaan indien voor een eerdere overtreding korter dan twee jaar geleden een waarschuwing is opgelegd.
Vast staat dat [wederpartij] eerder, bij brief van 7 februari 2006, een waarschuwing heeft ontvangen voor een soortgelijke overtreding. Een zodanige waarschuwing is, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 18 januari 2006 in zaak no.200409413/1(AB 2006, 122), geen besluit waartegen bezwaar openstaat. Dit betekent dat de waarschuwing van 7 februari 2006, die is meegewogen bij de intrekking van de erkenning, bij de beoordeling van het intrekkingsbesluit ter discussie kan worden gesteld. In beroep heeft [wederpartij] gemotiveerd betoogd dat de waarschuwing ten onrechte is opgelegd. Nu op grond van het beleid in beginsel pas tot een tijdelijke intrekking kan worden overgegaan indien een (terechte) waarschuwing is gegeven, had de rechtbank eerst dit betoog dienen te beoordelen, alvorens in te gaan op de evenredigheid van de opgelegde sanctie. De Directeur heeft zich in het primaire besluit noch in de beslissing op bezwaar uitgelaten over de juistheid van de waarschuwing en de feiten waarop deze berust. Reeds omdat de waarschuwing een voorwaarde is voor het opleggen van een tijdelijke intrekking en deze intrekking, alsmede de evenredigheid daarvan, in bezwaar door [wederpartij] is betwist, mocht de Directeur niet zonder nadere motivering van de juistheid van de waarschuwing uitgaan. Dit maakte onderdeel uit van de integrale heroverweging. De Afdeling is dan ook, zij het op andere gronden dan de rechtbank, van oordeel dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, zij het met verbetering van de gronden waarop die rust, te worden bevestigd.
2.8. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. D. Roemers en mr. C.J.M. Schuyt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. I.A. Molenaar, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Molenaar
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2007
369-538.